De vermoorde dichter IX: Pedagogie
We vertalen Le Poète assassiné als feuilleton. Vandaag hoofdstuk 9. Wat voorafging: VII Bevalling, VI Gambrinus, V Pausdom, IV Adel, III Zwangerschap, II Verwekking, I Naam.
De Hollander, genaamd Janssen, nam Croniamantal mee naar de omgeving van Aix, naar een woning die de mensen in de buurt het ‘kasteel’ noemden. Het kasteel had niets adellijks behalve de naam en was niet meer dan een groot huis met daaraan verbonden een melkruimte en een stal.
Janssen beschikte over een bescheiden fortuin en woonde alleen in deze woning, die hij had aangeschaft om er afgelegen te wonen, nadat een abrupt verbroken verloving hem wat zwaarmoedig had gemaakt. Hij benutte hem nu om er de opvoeding op zich te nemen van het kind van Macarée en Viersélin Tigoboth: Croniamantal, erfgenaam van de oude naam Des Ygrées.
Janssen de Hollander had veel gereisd. Hij sprak alle talen van Europa, Arabisch, Turks en niet te vergeten Hebreeuws en andere dode talen. Zijn spraak was zo helder als zijn blauwe ogen. Al snel had hij vrienden gemaakt met een aantal humanisten uit Aix. Deze bezocht hij af en toe en hij correspondeerde met talloze buitenlandse geleerden.
Vanaf het moment dat Croniamantal zes jaar oud was, nam Janssen hem ’s morgens vaak mee naar het land in de omgeving. Croniamantal hield van zijn lessen op de paden over de beboste heuvels. Janssen stopte soms en terwijl hij Croniamantal wees op vogels die om elkaar heen fladderden of vlinders die elkaar achtervolgden en samen over een egelantier dartelden, vertelde hij dat de liefde de gids is van de gehele natuur. Ze gingen er ook ’s avonds bij maanlicht op uit en de meester gaf aan zijn leerling uitleg over de geheime bestemmingen van de hemellichamen, over hun regelmatige baan en over hun invloed op de mensen.
Nooit vergat Croniamantal dat zijn meester hem op een maanverlichte avond in mei had meegenomen naar een veld aan de rand van een bos; het gras golfde door het melkachtige licht. Om hen heen knipperden de gloeiwormen; hun wispelturige, fluorescerende flikkeringen gaven de plek een vreemde aanblik. De meester vestigde de aandacht van zijn discipel op de zachtheid van die meinacht: ‘Leer!’, zei hij –want hij gaf hem zelf geen les meer omdat het kind groot was geworden– leer de hele natuur en heb haar lief. Laat zij jouw ware voedster zijn, met de maan en de heuvel als buitengewone borsten.’
Croniamantal was in die tijd dertien jaar en hij had een uiterst oplettende geest. Aandachtig luisterde hij naar de woorden van meneer Janssen.
’Ik heb altijd in haar geleefd, maar uiteindelijk slecht geleefd, want men kan niet leven zonder menselijke liefde, zonder gezelschap. Vergeet niet dat alles in de natuur een blijk van liefde is. Helaas voor mij! Ik ben vervloekt, omdat ik heb verzuimd de wet te volgen waarvoor niets bestaat behalve zijn noodzakelijkheid, namelijk het lot.’
’Meester’, vroeg Croniamantal, ‘hoe kan het zijn dat u, mijn meester, die zoveel wetenschappen kent, die wet niet heeft opgemerkt, want de boeren kennen hem immers en zelfs de dieren, de planten en inerte materie?
’Wat een gelukkig kind dat op zijn dertiende zulke vragen kan stellen!’, riep Janssen uit. ‘Ik heb die wet, waartegen geen enkel wezen zich zou kunnen verzetten, altijd gekend. Maar uit de gratie geraakte mensen mogen de liefde soms niet kennen. Dat komt vooral voor bij dichters en geleerden. De zielen zijn dolend, ik ervaar het bewustzijn van de voorgaande levens van mijn ziel. Zij heeft nooit anders dan de steriele lichamen van geleerden bezield.
Je hoeft je helemaal niet te verbazen over wat ik beweer. Hele volkeren hebben eerbied voor dieren en verkondigen de zielsverhuizing, een vanzelfsprekend achtenswaardig, maar buitensporig geloof, aangezien het geen enkele rekening houdt met verdwenen vormen en de onvermijdelijke verstrooiing. Hun eerbied zou zich moeten uitstrekken tot de planten en zelfs tot mineralen. Want was is het stof van de wegen anders dan de as van de doden? Het is waar dat de oude volkeren geen leven toeschreven aan inerte dingen. Rabbijnen geloofden dat dezelfde ziel de lichamen van Adam, Mozes en David bewoonde. De naam Adam bestaat in het Hebreeuws de facto uit alef, dalet en mem, de eerste letters van de drie namen. Die van jou huisde net als de mijne in andere menselijke lichamen, in die van andere dieren of werd verstrooid, aangezien alles opnieuw gebruikt moet worden. Want misschien is er niets nieuws meer en is de schepping mogelijk gestopt… Ik voeg eraan toe dat ik de liefde niet gewenst heb, maar ik zweer het dat ik niet weer een zelfde leven zal beginnen. Ik heb mijn vlees gekastijd en ik heb zware tuchtigingen doorstaan. Jou wens ik een gelukkig leven.’
De meester van Croniamantal liet hem het grootste deel van zijn tijd wijden aan de wetenschappen, hij hield hem op de hoogte van nieuwe uitvindingen. Hij onderrichtte hem ook in Latijn en Grieks. Vaak lazen zij de Eclogen van Virgilius of ze vertaalden Theocritus op een plek tussen de olijfbomen, als in een antiek landschap. Croniamantal had een zeer zuiver Frans geleerd, maar de meester gaf hem les in het Latijn. Hij liet hem ook Italiaans lezen en gaf hem ’s morgens vroeg de verzen van Petrarca in handen, die een van zijn favoriete dichters werd. Daarnaast onderwees Janssen Croniamantal in het Engels en maakte hem vertrouwd met Shakespeare. Voor alles bezorgde hij hem een voorliefde voor de oude Franse auteurs. Van de Franse dichters had hij vooral achting voor Villon, Ronsard en zijn Pléiade, Racine en La Fontaine. Hij liet hem verder vertalingen van Cervantès en Goethe lezen. Op zijn advies las Croniamantal ridderromans, waarvan verschillende deel uitgemaakt zouden kunnen hebben van de bibliotheek van Don Quichot. Zij brachten bij Croniamantal een onbedwingbare lust voor avonturen en gevaarlijke liefdes tot ontwikkeling; hij wijdde zich aan het schermen en het paardrijden; vanaf zijn vijftiende verklaarde hij aan iedereen die op bezoek kwam, dat hij vastbesloten was om een beroemde ridder zonder heer te worden, en toen al droomde hij van een geliefde.
Croniamantal was in die dagen een knappe jongeman, hij was slank en ferm. Wanneer hij zachtjes tegen de meisjes aan botste tijdens de dorpsfeesten, onderdrukten ze met rode wangen hun gegiechel en keken ze omlaag wanneer hij ze aankeek. Zijn geest, geoefend door de dichtkunst, vatte de liefde op als een verovering. Flarden van Boccaccio, zijn aangeboren lef en zijn opvoeding droegen allemaal bij aan zijn geldingsdrang.
Op een dag in mei was hij op zijn paard een lange wandeling gaan maken. Het was ochtend en de natuur was nog fris. De bloemen in de struiken waren bedauwd en langs beide kanten van de weg strekten zich velden met olijfbomen uit, waarvan de grijze blaadjes zachtjes bewogen op de zeewind en mooi kleurden bij het hemelse blauw.
Hij kwam op een plek waar er aan de weg werd gewerkt. De wegwerkers, mooie jongens in kleurrijke mutsen, werkten traag terwijl ze zongen en af en toe stopten om te drinken uit hun kalebassen. Croniamantal bedacht dat deze knappe kerels ‘calignaires’ moesten hebben, want zo worden minnaars in dat land genoemd. De jongens zeggen ‘mijn schatje’ de meisjes ‘mijn schat’ en het zijn inderdaad schatten en schatjes in die mooie streek. Het hart van Croniamantal kromp ineen en zijn hele wezen, opgezweept door de lente en de paardrijtocht, schreeuwde om liefde.
Bij een bocht in de weg vergrootte een verschijning zijn smart. Hij kwam bij een bruggetje over een rivier die de weg doorsneed. Het was een verlaten plek en door de struiken en populierenstammen zag hij twee mooie meisjes die poedelnaakt aan het baden waren. De ene bevond zich in het water een hield zich vast aan een tak. Hij bewonderde haar gebruinde armen en mollige figuur de stroom nauwelijks wist te verhullen. De ander, die op de oever stond, droogde zich af na haar bad en liet haar prachtige rondingen zien, bevalligheden die Croniamantal deden ontvlammen; hij besloot zich bij deze meisjes te voegen om mee te doen met hun gedartel. Helaas bespeurde hij in de takken van een naburige boom twee jonge knullen die op de loer lagen voor deze prooi. Ze hielden hun adem in en waren zo in beslag genomen door zelfs de kleinste bewegingen van de baadsters, dat ze zich onbewust waren van de ruiter die bulderend van het lachen zijn paard de sporen gaf en met een luide kreet over het bruggetje reed.
De zon was aan de hemel gestegen en bijna op zijn hoogste punt gekomen vuurde hij ondraaglijke stralen af. Bij de liefdesonrust van Croniamantal voegde zich een brandende dorst. Toen hij langs de weg een boerderij zag, maakte dat hem onuitsprekelijk blij. Hij bereikte weldra het boerenhuis, waarachter zich een kleine boomgaard bevond, die er lieflijk uitzag door de in bloei staande bomen. Het was een klein roze en wit bos van kersen- en perzikbomen. Op de haag lag wasgoed te drogen en hij had het genoegen een beeldschoon boerenmeisje van tegen de zestien jaar te ontwaren, dat in een tobbe kleren aan het wassen was in de schaduw van een karig bloeiende vijgenboom die zich vanuit het terrein van de buren over de boomgaard kromde.
Ze had zijn komst niet opgemerkt en ging door met het vervullen van haar huishoudelijke taak, die hij nobel vond; want vervuld van herinneringen aan de Antieke tijd, vergeleek hij haar met Nausikaä. Toen hij van zijn paard was gestapt, liep hij naar de haag en keek in vervoering naar het mooie meisje. Hij zag haar op de rug. Haar opgetrokken rokken onthulden haar mooi gevormde kuiten in spierwitte kousen. Haar lijf bewoog suggestief door de bewegingen van het wassen. Haar mouwen waren opgestroopt en haar mooie bruine, mollige armen betoverden hem.
Ik heb altijd een voorliefde gehad voor mooie armen. Er zijn mensen die groot belang hechten aan perfecte voeten. Ik geef toe dat die mij niet onberoerd laten, maar armen zijn naar mijn mening dat wat de vrouw in hogere volmaaktheid moet bezitten. Ze zijn altijd in beweging en je ziet ze voortdurend. Je zou kunnen zeggen dat ze het orgaan van de sierlijkheid zijn en dat ze door hun behendige bewegingen het waren wapen van de Liefde zijn, omdat ze gebogen op een handboog lijken en gestrekt een pijl uitbeelden.
Zo dacht Croniamantal er ook over. Hij was daarover aan het mijmeren toen zijn paard dat hij bij de teugels vasthield, wist dat het zijn vaste voedertijd was aangebroken, en plotseling begon te hinniken om dit op te eisen. Het meisje draaide zich onmiddellijk om en leek verbaasd dat een vreemde over de haag naar haar stond te kijken. Ze kleurde en werd daardoor nog leuker om te zien. Haar bruine huid gaf blijk van het Moorse bloed dat door haar aderen stroomde. Croniamantal vroeg haar om eten en drinken. Het mooie meisje ontving hem gastvrij in de hoeve en serveerde hem een boers maal. Snel stilden de melkproducten, eieren en donker brood zijn dorst en trek. Al etend stelde hij vragen aan zijn jonge gastvrouw, in de hoop de kans te krijgen om haar complimentjes te geven. Zo leerde hij dat ze Mariette heette en dat haar ouders naar de stad in de buurt waren gegaan om groenten te verkopen. En haar broer was wegwerker. Dit gezin leefde gelukkig van de opbrengst van de boomgaard en de stal.
Op dat moment arriveerden haar ouders, een knap boerenechtpaar. Croniamantal, die inmiddels verliefd was geraakt op Mariette, was diep teleurgesteld. Hij maakte van hun terugkomst gebruik door aan de moeder te vragen om de schade af te rekenen. Daarna vertrok hij, nadat hij een lange blik op Mariette had geworpen, die zij niet beantwoordde, maar hij had het genoegen om haar te zien blozen terwijl ze zich afwendde.
Hij klom weer op zijn paard en vervolgde zijn weg huiswaarts. Hij maakte nu voor het eerst liefdesverdriet mee en zag het landschap dat hij eerder had doorkruist nu met grote weemoed. De zon was naar de kim gezakt. In de grijze bladeren van de olijfbomen zag hij een weerspiegeling van zijn eigen droefheid. Schaduwen verspreidden zich als een golf. De rivier waar hij de baadsters had gezien, was verlaten. Het gekabbel van de golven leek hem ondragelijk te bespotten. Hij zette zijn paard in galop. Het begon te schemeren en in de verte werden lichten ontstoken. Toen even later de nacht gekomen was liet hij zijn paard langzamer lopen en liet hij zijn dromen stromen. De hellende weg was omzoomd door cypressen. Zo vervolgde hij versomberd door de nacht en de liefde zijn droevige weg.
De dagen erna merkte zijn meester snel dat hij geen enkele aandacht meer besteedde aan de studies die daarvoor zijn volle aandacht hadden gehad. Hij kon wel raden dat die weerzin veroorzaakt werd door de liefde.
Zijn begrip hiervoor werd door minachting gekleurd omdat Mariette maar een boerinnetje was.
Het einde van september was gekomen en toen hij hem de volgende dag had meegenomen, berispte meneer Jannsen hem om zijn hartstocht onder de vol vruchtdragende olijfbomen en zijn leerling hoorde zijn verwijten vuurrood aan. De eerste herfstwinden jankten en Croniamantal, diep bedroefd en diep beschaamd, verloor voor immer het verlangen om zijn mooie Mariette weer te zien en hij bewaarde alleen nog de herinnering aan haar.
Aldus bereikte Croniamantal zijn meerderjarigheid.
Dor een hartaandoening die men bij hem ontdekte werd hij afgekeurd voor militair dienst. Kort daarna stierf plotseling zijn leermeester. In zijn testament liet deze het weinige dat hij bezat aan hem na. En nadat hij het huis dat het ‘Kasteel’ werd genoemd had verkocht, ging Croniamantal naar Parijs om zich daar in alle rust kon wijden aan zijn passie voor literatuur, want al sinds enige tijd schreef hij in het geheim gedichten, die hij verzamelde in een oud sigarenkistje.