De beste poëzie-bloemlezing van 2014: De veertig van Heytze
We sluiten onze top drie beste dichtbundels van 2014 af met een bloemlezing, hoewel er geen enkel gedicht uit 2014 in staat. De bundel wint door de inleidende stukjes van Ingmar Heytze. Aan de ene kant zijn dit vlot geschreven bekentenissen over hoe een dichter over het werk van zijn collega’s denkt. Maar tussen de regels door is deze bloemlezing ook een nieuwe ronde in de al jaren durende bokswedstrijd tussen dichters, uitgevers, prijsjury’s en publiek over de vraag of poëzie moeilijk of anderszins extreem moet zijn. Heytze: ‘Ik heb het niet op mensen die vinden dat poëzie iets moet: stinken, ontregelen of gevaarlijk zijn, …’
Het merk Ingmar Heytze
Je hoort het uitgevers vaak roepen: hoewel poëzie momenteel populair is, zijn dichtbundels dat verre van. Relevante oplages worden behaald door een handvol bestsellerpoëten en vooral door bloemlezingen. De bekende bloemlezingen door Gerrit Komrij hebben laten zien dat de bloemlezende dichter als een soort merk kan worden ingezet. Komrij is inmiddels overleden, maar de uitgevers hebben bloed geproefd. Dit is zonder twijfel de zakelijke achtergrond van het uitbrengen van De Veertig van Heytze – van Achterberg tot Wigman – de favoriete gedichten van Ingmar Heytze. Je kunt aan de vormgeving zien dat de uitgever een merk aan het lanceren is, want de achternaam Heytze staat losgeweekt van de voornaam in een zwierige rode reclameletter op het groene kaft. Omdat uitgeverij podium kennelijk nog wat onzeker is over de kracht van het merk Heytze, heeft het boekje voor de zekerheid twee ondertitels gekregen, met nog twee bekende dichtersnamen erin.
Moet poëzie begrijpelijk zijn?
Heytze is geen polemist. Eerder het omgekeerde, want hij benadrukt in het voorwoord, het nawoord en op verschillende plaatsen in de commentaarstukjes dat het hier gaat om zijn persoonlijke keuze en dat er heus wel meer dichters zijn die hij goed vindt en dat hij er zelfs meer in deze bloemlezing op had willen nemen. Er staat achterin zelfs een enorme lijst van dichters waar hij ook een gedicht van had willen opnemen, als de uitgever hem daarvoor de ruimte had gegeven. Toch neemt Heytze stelling in het voortdurende debat of poëzie begrijpelijk moet zijn.
Ik heb het niet op mensen die vinden dat poëzie iets moet: stinken, ontregelen of gevaarlijk zijn, al lijkt het laatste me nog het meest nastrevenswaardig. Maar het blijft een beetje sneu, al die bleke types die het gevaar zoeken in de boekenkast van hun eigen centraal verwarmde huis.
(p. 58)
(..) ik houd van poëzie die het (ook) moet hebben van wat er wordt verteld en niet (louter) van een ontregelende vorm of een poging tot stinken, gevaarlijk zijn of, in de terminologie van Ilja Pfeijffer, inelkaargewikkeld zijn. Dat een tekst literair probeert te zijn, zie ik zonder dat soort kunstgrepen ook wel. En dat het leven ingewikkeld is, vermoedde ik al zonder dat ik er cryptogrammen en woezieklukgedichtjes over hoef te lezen. Liefhebbers van ontregeling en gevaar kunnen naar mijn mening beter eens met échte patiënten praten – dan leer je heel wat meer over de barsten in het bestaan.
(p. 74)
Dit soort passages maakt deze bloemlezing zeer de moeite waard. Het is alsof je door het Haags Gemeentemuseum wordt rondgeleid door een moderne figuratieve schilder die je toevertrouwt: ‘Die abstracte kunst is eigenlijk maar onzin, hoor!’ Je hoeft het er niet mee eens te zijn, maar dit soort bekentenissen door kunstenaars zijn een grote zeldzaamheid.
Heytzes hitzolder
Op de voorzijde van de bloemlezing staat een jukebox. Een jukebox bevat een gevarieerde selectie van wat de bulk van het publiek leuk zal vinden en dat zal hier ook het idee zijn. Heytze provoceert door ook bijvoorbeeld teksten van Hans Dorrestijn, Annie M.G. Schmidt en Spinvis op te nemen. De opgenomen werken van officiële dichters zijn niet veel zwaardere kost. Heytze houdt van het genre van als gedicht getypografeerde microcolumns en zou het werk van Tjitske Jansen zelfs meenemen naar een onbewoond eiland. Van ‘zwaardere’ dichters plaatst hij het meest toegankelijke werk. Je zou Heytzes argument tegen moeilijke poëzie kunnen laten terugvuren op zijn keuze voor het lichte werk. Wie licht literair vermaak zoekt, kan blijkbaar ook popmuziek luisteren of een column lezen. Daar heb je het predikaat ‘gedicht’ niet voor nodig.
