Paul Claes & Eric Hulsens, Groot retorisch woordenboek
Retorica is de antieke kunst van het mooie, overtuigende en anderszins effectieve woord. Grootheden zoals Aristoteles en Cicero hielden zich bezig met de theorie en de Grieken en Romeinen hebben een groot deel van de taaltrucs die nu gebruikt worden al zo’n tweeduizend jaar geleden of langer in kaart gebracht en van een vakterm voorzien. Een probleem is dat voor veel taalgebruikers van deze tijd al die Griekse en Latijnse vaktermen eerder een obstakel dan een uitnodiging zijn om zich in deze kunst te verdiepen om hun eigen taal aan te scherpen. Daarnaast zijn er sinds de val van Rome de nodige nieuwe stijlmiddelen bijgekomen en heeft de theorie van taal zich de afgelopen eeuw onstuimig ontwikkeld. Wat zou het dus mooi zijn als er een boek zou zijn waarin de oude retorica verenigd wordt met die nieuwe ontwikkelingen op een voor de huidige taalgebruiker praktische manier. Het Groot retorisch woordenboek – Lexicon van stijlfiguren van Paul Claes en Eric Hulsens is zeer aan te bevelen. Maar het maakt deze belofte in verschillende opzichten niet waar.
Titel: Groot retorisch woordenboek – Lexicon van stijlfiguren
Auteur: Paul Claes, Eric Hulsens
Uitgever: Vantilt
Prijs: € 22,50
Beoordeling:
Mijn plannen voor deze website overlappen voor een deel met het project van Claes en Hulsens en daardoor weet ik uit eigen ervaring waar de moeilijkheden liggen om taaltechniek goed te presenteren. Er is allereerst een selectieprobleem. De mogelijkheden met taal zijn zo groot dat je niet alle technieken tot in detail kunt behandelen. Welke selectie maak je? Ik heb het boek pas een paar uur in huis, maar zo te zien slaan de auteurs verschillende belangrijke middelen over. Ik heb bijvoorbeeld namedropping en het retorisch gebruik van cijfers nog niet gevonden. Er zijn weinig moderne sprekers die niet aan name- en numberdropping doen. Er ontbreken meer effecten, waaronder fonetische zoals het gebruik van plosieven (b, p, k, t, p, d en een paar andere klanken waarbij de adem met een mini-explosie de mondholte verlaat) aan het begin van woorden. Zowel in de poëzie als in de reclame is dit een belangrijk en bewezen middel.
Een tweede punt is focus. We maken het ons hier gemakkelijk door ons te beperken tot poëtische stijlmiddelen, maar Claes en Hulsens gebruiken voorbeelden uit speeches, poëzie, literatuur en reclame. Wanneer ze een puur dichterlijk middel als enjambement bespreken, missen ze verschillende gronden om te enjamberen, waaronder het volgen van het gewenste voordrachtsritme en het creëren van min of meer gelijke regellengtes.
Een derde punt is relevantie. Associatie is een van de belangrijkste begrippen in de theorie van hoe taal werkt in onze geest, maar het Groot retorisch woordenboek wijdt er maar een paar regels aan:
Pragmatische figuur waarmee de spreker zich verbindt met wat anderen denken of doen.
Je zou bij dit lemma toch ook een uitleg verwachten van hoe woorden andere woorden in onze geest oproepen en hoe sprekers en schrijvers daar gebruik van maken. Het verwante psychologische begrip priming ontbreekt trouwens ook als lemma.
Een vierde punt is het gebruik van inspirerende voorbeelden. De schrijvers hebben de neiging om uit het grijze verleden te putten. Soms geven ze wel erg beperkte voorbeelden. Het lemma vulgarisme wordt bijvoorbeeld als volgt omschreven:
Lexicale figuur, vervanging van een ongemarkeerd woord door een grof of plat woord, bv. de drieletterwoorden ‘kut’, ‘lul’, ‘pik’.
Een vijfde punt is het bestaan van alternatieven. Zeker voor poëtisch taalgebruik is Ton den Booms Stijlfiguren prettiger in het gebruik met veel meer en langere voorbeelden. Wanneer dit voorbeeld gevolgd was, was het boek vuistdik geworden en daarmee een waar monumentaal naslagwerk.
Om positief af te sluiten: koop dit boek! De 150 pagina’s staan boordevol informatie die iedereen die professioneel of privé met taal te maken heeft zou moeten weten.