Poëzie en beeld (4): Jelgerhuis en Barbaz
Het schilderijfragment hierboven toont gebeurtenissen van exact 208 jaar geleden, op 15 januari 1807, zoals vastgelegd door Johannes Jelgerhuis. We zien de situatie drie dagen na de Leidse buskruitramp van 12 januari. Het was een paar decennia voor de uitvinding van de fotografie en voor de beelden was het publiek aangewezen op tekenaars en schilders. Om het grote publiek te bereiken werden hiervan gravures gemaakt en dat gebeurde ook met een van de tekeningen van Jelgerhuis. Jacob Ernst Marcus tekende voor de gravure en Abraham Louis Barbaz, leermeester van Tollens, schreef de begeleidende tekst in dichtvorm. Schilderij en prenten zijn te vinden op de site van het Rijksmuseum. In de doorklik de door mij overgetikte tekst. Een primeur, want dit is d.d. 15 januari 2015 de enige openbare website waar deze tekst uitgeschreven te vinden is.

VERWOESTING DER STAD LEIDEN
Vreesselyk toneel van de ysselykste elenden!
Verwoesting heerscht alöm, en nevens haar de dood:
Rampzalig Leiden! ach! waar zal, in uwen schoot,
Uw felgeteisterd kroost zyn schreden henenwenden?
De helsche gloed, gebraakt uit ’s vaartuigs ingewand,
Vernietigt schier dees stad, die de eer is van ons land!Haar veege kreits was kalm, in trotschgebouwde zalen
Blonk rykdom, overvloed, der vadren vlyt tot eer:
Één enkel oogenblik, dit all' bestaat niet meer!
Één slag, ’t ligt all’ verplet wat jarenlang mogt pralen!
De dag verdwynt alreê; doch menig braaf geslacht
Stortte, eer de nacht genaakte, in de eindelooze nacht!Paleizen vielen neêr, en de hooge torens kraakten;
Minervaas tempel schudde op zyn' op zyn alöuden voet…..
Hoe toch den schrik gemeld van elks geschokt gemoed,
Den weetoon zonder eind' dien aller monden slaakten?
Verbeelding schiet tekort in zulk een’ ramp en druk:
ô Leiden! slechts uw puin meld ons uw ongeluk!Beschouwer! zie door kunst hier aan uw weenende oogen
Het schouwspel afgemaald, dat zy naar ’t leven trof:
Zie ’t heerlyk Rapenburg hervormd in puin en stof,
Zyn’ wal zelfs uitgewroet door ’s buskruits fel vermogen;
Zie, aan zyn’ overkant, de plaats waar ’t jagt verging,
Dat vrinden heeft gevoerd in hunner magen kring.De Saaihalstoren trilde, en dreigde in puin te vallen,
Doch ryst nog in ’t verschiet; de Hooglandskerk, gescheurd,
Houd óók, niet ver van dáár, haar kruin omhoog gebeurd,
Dan, ’t onheil trof dees gracht langs wederzydsche wallen:
’t is al verplet, vernield, aan een’ en andren kant;
Van Oorts verheven dak houd op deez’ voorgrond stand.Maar, aan zyne overzyde is Meerburgs erf en woning
Al davrende omgewroet….. God! wat atfreel van rouw!
Hiér torscht het volk een lyk, dáár een gewonde vrouw!…..
Wat drukte! wat gewoel! wat eedle hulpbetoning!
ô Neêrlands weldoend volk! zolang dees ramp geheugt,
Strekt tevens Leidens puin ter eerzuil uwer deugd.Barbaz, ‘Verklaring der kunstplaat voorstellende de verwoesting der stad Leiden op den 12den van den louwmaand, 1807’. Getekend door den heer J. Jelgerhuis Rz., gegraveerd door den heer J.E. Marcus, en uitgegeven door P.H. Meijer en Comp., te Amsteldam.

Bron beelden en scan tekst: Rijksmuseum (Rijksstudio)
