Martijn Benders’ Sauseschritt (3): Radio
Deze week kwam Gedichten die vrouwen aan het huilen maken uit en het kan bijna niet anders of dit wordt de best verkopende poëzie-uitgave van dit jaar, zelfs al heeft dit jaar nog maar twee maanden. Interessanter is de vraag welke individuele bundel met origineel werk de hoogste verkoopcijfers zal halen. Ik denk dat Sauseschritt de top 3 gaat halen. Het is zo’n bundel waar je opeens overal mensen over ziet schrijven en voor de alerte boekhandelaar zal dat een teken zijn om nog voor Sinterklaas een stapeltje in het zicht neer te leggen. Martijn Benders heeft met Sauseschritt niet als doel om mensen aan het huilen te maken, maar hij heeft gezien de titel wel een missie. Wat dit kan zijn, proberen we hier te achterhalen. In deze post bespreken we de eerste sectie van het boek: Radio.
De sectie Radio begint met een pictogram van een ouderwetse microfoon, voorzien van de vertakkingshaakjes uit het Sauseschritt-vignet op het kaft. De titel kan te maken hebben met het zenden, maar ook met het laten horen van verschillende geluiden of met liedjes die in de huiskamer klinken.
Een klein landje
Het eerste gedicht van Radio is nog steeds geen origineel werk ban Benders, maar een vertaling van een prozagedicht van de Hongaar Otto Orban. De reden om met Een klein landje te openen, zal liggen in de uitspraken die Orban over poëzie doet:
Ik voelde me bedonderd omdat ik geloofde dat poëzie omnipotent was… hebben we geen oceaan? Ik vind hem bij dezen uit. (…) Ik ben gestopt poëzie aan vrouwen te lezen. Ik geloof niet dat poëzie een reddingspakket is welke je uit een helikopter tussen minstbedeelden werpt. Het gedicht is een bloedhond: instinctief op zoek naar zijn gewonde prooi. (…) Je volgt het spoor van een interstellaire maffia van waarschijnlijkheid, het spoor van de Zwarte Hand, die aan een uit de zon ontvreemde gaswolk draait alsof het een Rad van Fortuin is &ndash op die manier kunnen binnen de wolk het bloedbad en een toeristenpaadje elkaar kruisen. Het verleidt, met een geloofwaardig beeld van de toekomst, tot het hebben van een gokverslaving.
Otto Orban (Martijn Benders vert.)
Het is een indruk makende botsing van visuele metaforen en tarotsymbolen. De dichter is geen wilde weldoener, maar een bloedhond op zoek naar ware zielsangst. Het woord ‘interstellaire’ roept het Codo-motief op, maar het gaat hier niet om een liefdesmissie.
Tikkie
Na vertalingen van een Servisch en een Hongaars gedicht, volgt het eerste eigen werk van Benders. ‘Tikkie’ is een kraakhelder gedicht over een dochtertje dat tikkertje komt spelen bij iemand die op sterven ligt en (spoiler) zich alleen nog maar kan verstoppen. Moeten we de ‘ik’ gelijkstellen aan de schrijver of de dichter-missionaris? Opvallend is dat de dood al drie gedichten op rij terugkomt. Dit eerste gedicht bevat buiten de opdeling in korte regels en estrofes geen nadrukkelijk dichterlijke stijlmiddelen. Het zit dicht bij de populaire anekdotische bühnepoëzie en is geen bloedhond op zoek naar pijn. Het gedicht beschrijft een pijnlijk moment juist gelaten.
Liefdesverdriet
Ware het niet dat dit gedicht in de gratis sampler van Van Gennep staat , zou het een losstaande reden zijn om de bundel te kopen. Na een gedicht over het einde van het leven volgt een einde-liefde-gedicht. De ik krijgt van een Turkse vriend het advies het ontstaan van yoghurt te bestuderen. Het is een absurde oplossing voor liefdesverdriet, of je moet er een soort Oosterse parabel in zien. Er is wel een verband: yoghurt ontstaat door bacteriële infectie en liefde-als-ziekte is een standaardmetafoor. Het laten rusten van liefdesverdriet is een standaardadvies. De ik kiest als Hollander echter liever voor karnemelk, voor verzuring en woede dus. Vervolgens wordt yoghurt gepresenteerd als universeel middel en een yoghurtmeer als weg naar het paradijs. De ik-figuur is echter zo verzuurd dat hij zelfs aan de hemelpoort flink moet rammelen.
Afgezien van de mogelijke interpretatie is dit gedicht volgens een volkomen normaal redeneerschema (en daardoor is het verraderlijk voorleesbaar). Wat schapendarmen in de hel doen, is me niet duidelijk. Met Google kom ik –toeval of niet– uit op de film The Gates of Hell, waarin een actrice schapendarmen uitspuugt. De aanwezigheid van politici wijst er ook op dat het om een cultureel oerbeeld van de hel gaat.
Honderd ogen
Een gedicht van twee pagina’s waarin ‘zo’n pokdalig meisje dat fakking goed kan dichten’ de ik confronteert: ‘Benders het is gedaan.’ De ik blikt dan in nachtmerriestijl terug op zijn bestaan als avant-gardistisch dichter om uiteindelijk (spoiler) binnen die nachtmerrie geëlimineerd te worden door het meisje. Wat is fakking goed dichten? Het gebruik van vette effecten? Benders laat hier zien dat hij daar zelf zijn hand niet voor omdraait en dus bewijst dat het helemaal niet met hem gedaan is. Toch wordt dat mooi verwoord: de jonge dichter die met honderd ogen als van een vlieg de wereld inkleurt en de oudere dichter die door de wereld wordt ingekleurd (met nog slechts één oog als ‘liefdestunnel’). Stilistische bijzonderheid zijn een paar neologismen/woordspelingen: ‘groenzig’, ‘loodzwarte sokken’ en ‘zwanengang’. Dit gedicht zal gebaseerd zijn op de situatie dat er veel jonge dichteressen aan de weg timmeren.
Ze loog niet
Het begint erop te lijken dat de sectietitel Radio vooral slaat op een gevarieerd programma aan gedichten dat voorbijkomt. De enige zware constante is dat alle gedichten tot nu toe vanuit de eerste persoon enkelvoud zijn geschreven. De hoofdfiguur is in deze eerste gedichten steeds een vrij typische modern-Westerse literaire ik-figuur die de wereld als door een camera waarneemt en met een monoloog becommentarieert en relateert aan zijn zelfbeeld. Het woordje ‘ik’ is niet voldoende, je moet ook afstand scheppen. Maar in ‘Ze loog niet’ valt die afstand weg.
’Ze loog niet’ beschrijft een bedscène waarin de ik kennelijk door zijn stil slappende bedgenoot weg is geduwd wegens rumoer en tureluurs/als een tureluur met twee truien wakker is, maar eigenlijk als een uil vijftig truien zou willen dragen. Het beeld klopt: een tureluur heeft als het ware twee truien aan en een uil kun je nadoen door vijftig truien aan te trekken, waarvan tien over je hoofd en twintig tot aan je enkels.
De wrevel
In dit gedicht komen voor het eerst vrij nadrukkelijke klankeffecten voor. Assonantie en rijm met oe-klanken in de eerste strofe: goed bedoelen-moet-sjoelen-bedroedelde; rijm van weigert en steigert in strofe 2 en 3; in 2 beginrijm van décolleté-dood; in 3-4 assonantie fluitjes-sluitingstijd-buiten-ruitenheer en balkt-zwalken; en in strofe 4 rijm gevel-wrevel en assonantie licht-mist-dicht. Vormmetafoor van urinoirs als dode ezelskoppen. Het woorddeel –noirs van urinoirs is mogelijk bedoeld in de betekenis van ‘duister’. ‘Lul tegen het décolleté van de dood’ zou een metafoor voor ‘hangen tegen de bar’ kunnen zijn.
De bonnefooi
Ook dit gedicht behoort tot de inkijkgedichten die je bij Van Gennep (pdf) kunt lezen. Na het décolleté van de dood in het vorige gedicht komt hier ‘zwarter dan de monotone frietvork van de dood’ voor. Monotone zwart is puur zwart en het zal gaan om een gecombineerd beeld van een een frietbakje dat door (witte!) drietandvorkjes wordt leeg geprikt en een hiernamaals dat hiermee wordt volgeprikt.
Liefde in tijden van grote poëzie
De bundeltitel Sauseschritt is een toespeling op het Duitse nummer Codo, waarin een UFO liefde brengt naar een liefdeloze aarde, waar de haat heerst. ‘Liefde in tijden van grote poëzie’ is het eerste gedicht waarin liefde het hoofdonderwerp is. De titel is uiteraard een variant op ‘Liefde in tijden van Cholera’, de romantitel van Gabriel García Márquez waar al eindeloos op is gevarieerd door mensen op zoek naar een titel. Het onderwerp is dichtkunst in tijden van dictatuur die onder druk verwordt tot kleinkunst overs steeds universeler onderwerpen en dan met name de (clichématige) liefde. Dit ‘universele’ roept het Codo-thema op; in het lied komt voor:
ich düse so gerne durch’s All
(…)
und bring die Liebe mit
DÖF, ‘Codo’
Het universele van liefde wordt hier dus per woordspeling uitgedrukt als liefde uit het universum.
De passage waarin verschillende Remco Camperts de ik-figuur tijdens een marteling(?) uit het water naar boven trekken, waarbij de ik ook Remco Campert blijkt te zijn, doet denken aan Ionesco’s Rhinocéros, waarin mensen één voor één in een neushoorn veranderen. Poëzie verandert niets, maar dichters veranderen vroeg of laat in Remco Camperts (niet alleen universeel, maar ook uniform). Hier speelt evenals in ‘Honderd ogen’ het thema van de oudere dichter.
Maria, die de knopen ontwart
De titel verwijst naar een gelijknamig schilderij (de ‘Knotenmadonna’), waarop de moeder van Jezus op een maansikkel staand knopen losmaakt. De afbeelding is ontleend aan regels uit het boek Ontmaskering en omverwerping van de valselijk zo genoemde gnosis van kerkvader en kettervervolger Irenaeus van Lyon (in Engelse vertaling): ‘And thus also it was that the knot of Eve’s disobedience was loosed by the obedience of Mary. For what the virgin Eve had bound fast through unbelief, this did the virgin Mary set free through faith.’ Het oorspronkelijke schilderij in Augsburg is talloze malen gekopieerd als object om tegen te bidden.
De eerste regel luidt ‘Jij, ik en een verdomd slordig maantje’. De maan waar Maria op staat is inderdaad slordig geschilderd. De dichter spreekt de Heilige Maagd hier op een anti-devote manier aan. De zin
Als ik thuis ben en baantjes trek in bed denk ik vaak
aan veel te paarse dingen, zoals sonnetten met heiigeregelafbreking.
is raadselachtig, want wat zijn hier ‘veel te paarse dingen’? Het woord ‘sonnetten’ staat hier als woordspelige tegenhanger van maantje (sonnetje-maantje), maar gedichten zijn niet paars. Paars is ook een katholieke symboolkleur, maar ik vermoed dat het hier om gewone kleuroverdracht gaat, met een woord dat past bij de a’s van de reeks maantje-pratend-baantjes-vaak. ‘heiige regelafbreking’ laat zich in deze geloofscontext parallel lezen als ‘heilige regelafbreking’. Het zal gaan om plichtmatige enjambementen.
Het Codo-motief —als de hypothese klopt dat dit een motief is— bevindt zich direct onder het oppervlak. Maria is net als Codo hemelvaarster en wordt hier met de liefde in verband gebracht.
Het gedicht is opgebouwd als een sonnet (twee vierregelige en twee drieregelige strofen) met nog twee extra regels, maar is géén sonnet. Het is een niet-liefdesgedicht.
De ‘sloddervossterretjes’ in de derde strofe wijzen denk ik op een maanloze nacht, waarin er dus veel sterren zonder duidelijk sterrenbeeld te zien zijn en Maria niet op haar maan kan staan. De ‘oude leeuw’ zal slaan op het sterrenbeeld leeuw, maar ook op een circusleeuw als metafoor voor een dichter die kunstjes opvoerde, maar nu zijn eigen manen (dubbelzinnigheid) heeft en op aarde leeft. De ‘aardschors’ zou je nog in verband kunnen brengen met het ‘Hassschirm’ dat de aarde beschermt.
Twaalf kilometer
Wanneer je 20 kilometer per uur fietst, is twaalf kilometer ruim een half uur rijden, wat de jij-figuur in dit gedicht doet nadat de ik deze de huid heeft volgescholden (per telefoon of tekstbericht).
Het in het gedicht genoemde kasteel waar C.F H. baronesse van Tuyll van Serooskerken-Quarles van Ufford woonde, bestaat in werkelijkheid en bevindt zich in Geldrop. Als de jij-figuur niet met omweg is komen fietsen, kwam deze bijvoorbeeld uit Helmond, Waalre of de andere kant van Eindhoven. Het speelt zich in lijn met het vorige gedicht dus af in het Katholieke deel van Nederland. Mogelijk ook relevant: 12 kilometer is ook de hoogte van de troposfeer, de luchtlaag waarin het weer en het leven zich afspeelt.
Het onderwerp is een problematische liefdesrelatie zoals je die eerder bij een programma van Anita Witzier of een Scandinavische detective zou verwachten. De locatie is een kasteeltuin (een typische trouwlocatie) en dat verhoogt deze sfeer evenals het rijm. Benders plaats rijmwoorden dicht bij elkaar voor een ‘Candlelight’-effect:
een moment dat je het niet trok; een incident, een korte brok
in je keel. Het betekende niet veel.
(…)
Jouw problemen zijn de mijne, ik moet verdwijnen.
Het gedicht eindigt met een zin die door Candlelight wegens ingewikkeldheid geweigerd zou worden, maar die evengoed bouwt op clichématige metaforen zoals twee levens als twee verknoopte webben en een gebroken hart. Heeft het gedicht een punt? Ik vermoed puur het spel met taal. Je zou in de kasteeltuin kunnen filmen en dan deze tekst door Arie Boomsma als voice-over laten lezen en dan krijg je de handen wel op elkaar.
Haar zieltje is van crêpepapier
Net als het vorige een gedicht met eindrijm als klankeffect. In tegenstelling tot het vorige begint het met twee moeilijke vergelijkingen:
Ze is strikt
als een wortelkanaalbehandeling,
onverbiddelijk als een ingesnoerd kontje
Dit lijkt op een toespeling op een strenge meesteres, maar het gedicht ontspoort dan in een serie regels die ontleend lijken te zijn aan het handenarbeidlokaal, om te eindigen met de raadselachtige zin:
De maan heeft enkel een kwartier om
te popschijnen op ons twee.>
De maan hebben we eerder gezien.
Het gedicht op pagina 21 (Het sterfelijke, waaraan niemand herinnerd wil worden)
In dit titelloze gedicht is het eindrijm weer verlaten. Titelloos betekent ook dat een eerste aanwijzing om het gedicht te begrijpen ontbreekt. Is het vorige gedicht een aanwijzing en is dit een knutselwerk van crêpepapier en papier maché? Het zijn in elk geval vier strofen die weinig directe samenhang met elkaar hebben, behalve een link met dood of duisternis.
Het gedicht heeft wel een kop en een staart. De eerste strofe introduceert het thema en de laatste is een vrij letterlijke fade-out.
Tandpastalicht kan het licht zijn dat ’s avonds laat uit badkamerraampjes schijnt. De ‘wereldvreemde logica van januari’ heeft misschien met de god Janus te maken, die zich net als schakers bezighoudt met begin en eind. ‘stropdasachtige schaduwen’ kan slaan op de gewoonte om op begrafenissen een stropdas te dragen.
Leten we het er voorlopig op houden dat het een bizarre compositie rond het thema ‘dood’ is, met een woordkeuze die zich misschien later nog laat verklaren.
Vandaag was een dag vol paniek
Volgens het logboek achterin de bundel is dit een hertaling van een songtekst van Bonnie ‘Prince’ Billy, ‘Another Day Full of Dread’. Waarom heeft Benders deze tekst hier opgenomen en waar wijkt zijn hertaling af van de bron?
Benders heeft allereerst het word ‘dread’ uit de titel overgezet door ‘paniek’. Als vertaling ligt dat niet voor de hand in zijn hertaling draait hij dus aan de volumeknop (voor de duidelijkheid?). De vrije vertaling van het refrein (En ik zeg koekjeswals, het is een val / Bieslook dit is het ook / Pieterbaan, naar Delft gaan / zie alles hier vergaan) lijkt niet meer dan een vrije associatie te zijn, waarbij ‘koekjeswals’ op het walsritme van het origineel slaat en ‘bieslook’ een klankassociatie is.
Deze bewerkte liedtekst past thematisch bij het beeld van dichter die met enige wrevel of in elk geval wrijving zijn leven en de wereld beziet. Daar past ook de cryptische zijnoot bij: En een beetje schrijver telt zijn lezers niet maar streept ze af.
VERVOLG IN VOLGENDE POST
