Martijn Benders’ Sauseschritt (4): Radio (vervolg)
We bespreken de veelbesproken bundel Sauseschritt en zijn bij ‘Eenmaal, andermaal’, het twaalfde originele gedicht van Martijn Benders beland. Kunnen we al iets zeggen over zijn stijl en woordkeuze? een eerste kenmerk is een bewust gebruik van klankherhalingen. Benders gebruikt woordherhaling, eindrijm, binnenrijm en alliteratie in wisselende doseringen tussen en binnen de gedichten. In de eerste strofe van ‘eenmaal andermaal’ bevat bijvoorbeeld elke zin een assonantie: wou-oud, genoeg-soep, aan-kraakt en overheen-gereden, maar de tweede strofe heeft juist eindrijm: bed-red.
Benders schrijft (tot nu toe) gedichten in vrije verzen van meestal 3-5 strofen. De regellengte wisselt, maar is (tot nu toe) niet extreem kort, maar soms wel zo lang dat de zetspiegel een nieuwe regel dicteert.
De lengte van de strofen wisselt ook. Het verband ertussen is meestal een duidelijke betoogstructuur.
Een ander effect dat Benders regelmatig gebruikt is het bij elkaar in de buurt plaatsen van woorden met verwante betekenis. In ‘Eenmaal, andermaal’ volgt bijvoorbeeld na het woord ‘bok’ een regel later het woord ‘ezelsoren’ en ‘graf’ volgt op ‘deadlines’ Ook woordspelingen komen regelmatig voor; in dit gedicht: ‘ik strijk neer als een vlag’.
Een volgend stijlkenmerk is het mengen van metaforen en andere beelden. In ‘Honderd ogen’ staat bijvoorbeeld twee regels na het woord ‘kameleontong’ het woord’kaasschaaf’. Ook in ‘Eenmaal andermaal’ zit deze afwisseling. Het begint met de metafoor van een gebroken hart en eindigt met een rotje in een hondendrol en daar zit nog van alles tussen.
Benders gebruikt veel clichés en standaardformuleringen (‘op sleeptouw nemen’, ‘gebroken hart’, etc.), maar minstens zoveel originele vondsten. Ook hierbij verschilt de dosering per gedicht en per strofe.
Met al deze effecten samen speelt de dichter een spel van verrassing en voorspelbaarheid en van onrust en structuur.
Benders snijdt bekende dichterlijke thema’s aan (dood, het eigen ik, de liefde,…), maar gebruikt niet de bekende dichterlijke woorden. maar meestal alledaagse taal, afgewisseld met barokke ontsporingen. Hij hanteert een sober palet qua stijlmiddelen, maar dit zijn wel zwaardere effecten (barokke beeldspraak, nadrukkelijke klankeffecten, woordspeling, weglaten van informatie, vulgarisme) in wisselende dosering.
Opvallend aan Benders’ stijl is dat hij (tot nu toe, in het eerste dozijn gedichten) afstand houdt en weinig detaillering gebruikt. (In ‘Twaalf Kilometer’ geeft hij als kleurrijk detail de paginabrede naam van de barones, maar een klein detail over de tuin zelf zou de lezer echt ter plekke brengen). Wanneer die afstandelijkheid doelbewust is, zie ik de reden ervan nog(!) niet.
Haar hand van stro
Opnieuw een mengeling van beelden (o.a herfst met kerst). ‘Hand van stro’ verwijst terug naar het eerdere ‘zieltje van crêpepapier’).
Luidkeelse jongen
Vraag vergiffenis aan Jezus
Achterin valt te lezen dat dit gedicht is ‘gebaseerd’ op een lied van Georges Brassens. Het is geen vertaling of hertaling, maar een vrije variatie op de liedtekst van ‘Supplique pour être enterré à la plage de Sète’. Brassens (de ik) dient hierin zoals de titel zegt een verzoekschrift in om op het strand van zijn geboorteplaats begraven te worden. Sète heeft een bekende ‘cimetière marin’, een begraafplaats met uitzicht op zee, waar onder ander Paul Valéry is begraven. Een van de pointes van het chanson is dat Brassens' gedroomde begraafplaats ‘plus marin’ dan die van Valéry is.