Ontspoorde experimenten
In het artikel Voortwoekerende illegale wijsheid (2001/03) bespreekt poëziecriticus Piet Gerbrandy de experimentele poëzie van Sybren Polet. Een citaat: ‘(…) goede poëzie is de vijand van alles wat star en conventioneel is, maar op gezette tijden lijkt Polet niet alleen geheel te vergeten dat poëzie iets moet betekenen, maar ook dat ze moet appelleren aan zintuigen en emoties. Waarom zou je gedichten lezen die noch begrijpelijk, noch beeldend, noch muzikaal zijn?’ Gerbrandy’s vraag lijkt op het eerste gezicht een retorische vraag te zijn, maar het is wel degelijk een vraag die om een antwoord vraagt.
Het gaat hier allereerst om het verschil tussen een objectief en een subjectief oordeel. Piet Gerbrandy gebruikt het objectieve ‘zijn’, waar hij ook had kunnen schrijven: ‘Waarom zou ik gedichten lezen die ik niet begrijp, waar ik geen beelden bij zie en die ik niet mooi vind?’ Miljoenen Nederlanders zullen zich hierin herkennen, maar het niet iets wat een criticus kan van moderne poëzie zeggen. In een ander artikel schrijft Gerbrandy zelf:
Overzien we de ontwikkeling van de poëzie van de afgelopen eeuwen, dan zien we dat de dichters die de meeste aandacht van critici hebben getrokken, de neiging hebben gehad elkaar in duisterheid te overtreffen. Rimbaud, Pound, Eliot en Celan, dichter bij huis Ten Berge, Faverey, Hamelink, geen van hemn maakt het de lezer gemakkelijk, doordat ze de grammatica opblazen, conceptuele kortsluiting veroorzaken (…)
Piet Gerbrandy, ‘Misschien zijn we er te nuchter voor, De Groene Amsterdammer, 6 februari 2014.’
Critici hebben inderdaad veel poëzie van een hoge moeilijkheidsgraad hoog gewaardeerd en er mede voor gezorgd dat uitgevers deze zijn blijven uitgeven. Aan de andere kant van het spectrum worden toegankelijke gedichten zoals die van Toon Hermans juist zeer laag gewaardeerd of zelfs uitgesloten van wat ‘poëzie’ genoemd mag worden. Wat schrijft Polet dat hem volgens Gerbrandy niet begrijpelijk maakt, maar toch niet goed? Gerbrandy citeert deze passage:
:2 rrrandfiguren, zo dronken
als twee tv-figuren
zwervend
door een wereld van margewit:
aarzelend
tussen o en o-neindig, tussen
- oneindig en
+ oneindig,
tussen o en o:Sybren Polet
Piet Gerbrandy zet zijn negatieve kwalificatie van dit gedicht nog wat kracht bij:
De eerste lezer die dit tot zijn lievelingspoëzie beschouwt moet ik nog tegenkomen (…) er is domweg niemand die voor zijn plezier dit soort teksten leest.
Maar zo verschrikkelijk is het gedicht toch niet, wanneer op dit fragment mogen afgaan? Polet vergelijkt zijn spel van extreme inspringingen (standaard poëzietypografie sinds Mallarmé’s Un coup de dés …) met een dronken zwalken tussen de marges van de pagina, net zoals tv-figuren altijd binnen de randen van het scherm moeten blijven, hoe gek ze zich ook gedragen. Een groot deel van het effect van een gedicht wordt bepaald door het plaatsen in extreme witmarge en daar maakt Sybren Polet ons maar weer eens bewust van. Dit is geen experimentele poëzie, maar een toespeling op die traditie in de moderne westerse poëzie en dat maakt het in feite traditioneel, want toespelingen zijn dat per definitie.
Het gedichtfragment bevat ook wel degelijk beeldende en muzikale elementen. De herhalingen van de r-klank in de eerste vier regels geven een zeer uitgesproken klankeffect en de woorden ‘zwalken’ en ‘dronken’ kun je bijna niet lezen zonder je er iets bij voor te stellen.