Stijlmiddelen

Onder stijlmiddelen verstaan we hier meer dan alleen de traditionele stijlfiguren. We hebben het over alle laatjes die een dichter kan openen, alle knoppen waar hij aan kan draaien, alle registers die hij kan opentrekken en alle stenen die hij kan omkeren.

Toelichting

We kiezen hier waar mogelijk voor Nederlandse begrippen. Het gaat op deze site om de technieken, niet om de terminologie op zichzelf.

Stijlmiddelen A-Z

Abstracte klankwoorden

Woorden zonder betekenis, die puur gekozen zijn voor de klank of het ritme, zoals hopsasa, faldera of oote boe. De abstractie komt voort uit het feit dat je emoties zoals pure vrolijkheid niet geloofwaardig uit kunt drukken met zinnen als ‘Ik ben vandaag zo vrolijk’. De dichter kiest voor pure klanksymboliek en/of een volkswijsjesritme.

poesie-pure-Apollinaire

Abstractie

Het bemoeilijken of onmogelijk maken om een gedicht als een voorstelling te begrijpen, om zo poëzie te scheppen die vergelijkbaar is met abstracte beeldende kunst of muziek. Je kunt dit bijvoorbeeld realiseren door een gedicht uit onsamenhangende snippers tekst op te bouwen, door informatie weg te laten, door grammaticale regels te overtreden of door dubbelzinnigheden, onduidelijkheden of tegenstrijdigheden in de tekst te verwerken. Dit leidt bij het publiek tot een door de dichter geregisseerd bewustzijn van woorden, woordcombinaties, klanken en klankcombinaties. Abstractie wordt vaak gezien als het hoofdkenmerk van wat ‘moderne poëzie’ genoemd wordt. Net als bij abstracte beeldende kunst zijn er gradaties van abstractie.

Alliteratie

Ook wel: stafrijm of beginrijm. Bij alliteratie beginnen verschillende woorden in een gedicht met dezelfde letter. Het is een typisch kenmerk van de Oud-Germaanse poëzie, bijvoorbeeld in de Edda:

Ik geef u, Gudrun
Gouden sieraad

Jan de Vries (vert.) Edda

In dit citaat is er alliteratie bij drie heffingen in twee opeenvolgende regels, wat voor een sterk effect zorgt. Psychologen hebben aangetoond dat lezers of toehoorders ook onbewust een verband leggen tussen alliteraties en teksten met beginrijm zijn gemakkelijker te onthouden. Jan de Vries noemt in zijn inleiding bij de Edda dat ook klinkers stafrijm kunnen hebben, waarbij het niet uitmaakt om welke klinker het gaat: ‘het is (…) niet het timbre van den klinker, dat het stafrijm vormt, maar de krachtige opening der stembanden, die aan het uitspreken van den klinker voorafgaat.’

Bij vrije verzen komen vaak subtielere alliteraties voor, zoals dit voorbeeld met de serie w-v-v-f-f:

Ik zie Wehkampgidsen vol
attributen om mijn lief verfijnd
tot feesten te krijgen.

Sylvia Hubers, uit: Terug naar de apotheker.

Allusie

Zie: toespeling.

Archaïsme

Ouderwets of verouderd taalgebruik.

Analogie

Analogie is een algemeen principe voor poëzie. gedichten worden altijd gemaakt naar analogie van andere gedichten. Er is ook meer specifieke analogie, bijvoorbeeld bij beeldspraak.

In ecstasy the earth
Drank the silver sunlight;
In ecstasy the skaters
Drank the wine of speed;
In ecstasy we laughed
Drinking the wine of love.

Sara Teasdale, ‘A Winter Bluejay’, Rivers to the Sea, 1915.

Associatie

Het woord associatie heeft verschillende betekenissen. Het staat allereerst voor woorden en begrippen die onze geest met elkaar in verband brengt. Wanneer je woorden hoort roept dit voortdurend andere woorden op, in één grote stroom van associaties in een voor een groot deel onbewust proces. Met associaties kunnen ook aan elkaar gerelateerde begrippen of betekenissen worden aangeduid, onafhankelijk van het feit of een geest ze spontaan met elkaar in verband brengt. Duitsland heeft een associatie met Nederland, omdat Duitsland en Nederland buurlanden zijn, maar de meeste mensen denken bij het horen van het woord Duitsland niet direct aan Nederland. Van een derde betekenis van associatie is sprake wanneer de dichter twee woorden of begrippen met elkaar in verband brengt die normaal gesproken niet bij elkaar horen. De dichter legt de lezer het verband dus op.

Assonantie

De herhaling van gelijke of gelijkende klinkers. Bijvoorbeeld:

Wie zou dat loover-hutje samenvoegen
In rozen-armen, waarin geuren wonen ….?
De jonkman fluistert, purper op de koonen.
En zij tuurt, zonder zien, naar ’t boezem-zwoegen;

Jacques Perk, Gedichten, 1920 (1882).

Autonome metafoor

Metafoor die (Bronzwaer, 1993) voor zichzelf staat en niet dient ter verheldering van iets anders. Bijvoorbeeld:

Er ligt een dode vogel in de verte
bij je verwilderde vijver van taal.

Bart Stouten, ‘Wat zie ik daarginds liggen in de verte?’, uit: Ongehoorde vragen, Uitgeverij P, Leuven 2013. Gepubliceerd op de website van de uitgeverij.

Beginrijm

Zie Alliteratie.

Beschrijving

Beschrijving behoort tot het niveau van wat je iets zegt, niet hoe je iets zegt en is dus geen stijlmiddel. Je zou het evengoed als een verzameling van stijlmiddelen kunnen opvatten. Aan de ene kant van het spectrum bevinden zich de min of meer neutrale beschrijvingen en aan de andere kant de beschrijvingen door uitgewerkte beeldspraak zoals allegorie en Homerische vergelijking. Een ‘lyrische beschrijving’ is een prototype van wat dichterlijk taalgebruik wordt genoemd. Kenmerk van beschrijvingen is dat ze bij het publiek tot de verbeelding spreken, wat wil zeggen dat mensen zich er een voorstelling bij maken. Door een beschrijving moeilijk interpreteerbaar te maken (zie Verduistering) voorkomt een dichter dat het publiek zich al te gemakkelijk beelden gaat vormen en blijft er de concentratie bij de tekst. Sommige moderne dichters zien om die reden helemaal af van beschrijving.

Betekeniscontrast

Bijvoorbeeld licht-donker, veel-weinig, stad-natuur, lieflijk-vulgair, enkelvoud-meervoud.

Catachrese

Woordgebruik waarbij de betekenis sterk wordt opgerekt. het resultaat is dan iets wat op een metafoor lijkt, maar waar de lezer/toehoorder moeilijk chocola van kan maken.

Chiasme

Herhaling van een bepaalde structuur in omgekeerde volgorde. Een beroemd voorbeeld:

Et tu bois cet alcool brûlant comme ta vie
Ta vie que tu bois comme une eau-de-vie

Guillaume Apollinaire, ‘Zone’, uit: Alcools, 1913.

Masson (1953) geeft als voorbeeld van een omkering van de klankcombinatie ‘ru’:

(…) dans la ruelle,
Femme impure!

Charles Baudelaire

Chiffre

Stijlfiguur (vaak een beeldende uitdrukking) met een ‘geheime’ betekenis, die door de verdere context of het werk van de auteur uiteindelijk onthuld of gesuggereerd wordt. De betekenis kan dus niet direct uit de betekenis van de uitdrukking worden afgeleid en heeft ook geen puur beeldende functie. Het gaat vaak om een door de dichter geschapen persoonlijke symboliek. Het schoolvoorbeeld is Paul Celans Schwarze Milch der Frühe (tekst en audio op Lyricline.org), een cryptische metafoor voor de rookpluimen van de gaskamers.

Schwarze Milch der Frühe wir trinken sie abends
wir trinken sie mittags und morgens wir trinken sie nachts
wir trinken und trinken

Paul Celan, ‘Todesfuge’. tekst en audio op Lyricline.org

Cliché

Overmatig gebruikte formulering. Bijvoorbeeld ‘zwarte takken’:

Dat van de maan door zwarte takken brokkelt,
Eerst zijn het lange snaren, de wind tokkelt

Gorter, ‘Mei’

’t Ruischt en tikt van alle goten,
Van de naakte, zwarte takken.

J.C. Bloem, ‘Lentewind’

al valt de koude regen neer in stromen
op kale, zwarte takken van de bomen;

Nel Benschop, ‘Toch wordt het lente’, Sporen in het zand, 1992.

Collage

Ik heb hier nog geen officiële term voor gevonden. Collage kan slaan op een dichtvorm (‘collagegedicht, maar het geeft ook een stijleffect. Het gaat hier om het bij elkaar plaatsen van tekstfragmenten van verschillende herkomst, net als bij een fotocollage of collageschilderij. Dit kan een vervreemdend effect geven, waarbij de lezer tevergeefs naar betekenis zoekt. Het kan ook een natuurlijk effect geven, wanneer het lijkt op de veelheid van impulsen die we in het dagelijks leven krijgen. Er kunnen ook allerlei andere stijleffecten ontstaan; toevallig of geregisseerd. Tekstcollages kunnen ook gemaakt worden door geluidsfragmenten aan elkaar toe te voegen of door daadwerkelijk tekst op papier op te knippen en aan elkaar te plakken.

Compositie

Het lijkt misschien raar om compositie als een stijlmiddel op te voeren, maar het heeft alles met stijl te maken. Compositie is de manier waarop de dichter op een doordachte manier de onderdelen van een gedicht samenvoegt tot het eindresultaat. Het octaaf en sextet van een sonnet is een voorbeeld van een compositieprincipe. Dichters hebben vorm, inhoud en klank ter beschikking om te componeren. Ze kunnen o.a. spelen met het aantal regels, lengte van regels, clusters van regels, typografie, witruimte, betekeniscontrasten, betekenisharmonie, spanningsopbouw, chronologie, klankcontrast, harmonie van klanken en andere klankeffecten.

Continuanten

Met continuanten worden medeklinkers aangeduid die lang aangehouden kunnen worden, zoals de f, g, l, m, n, r, s, v, w en de z. Het woord ‘langzaam’ kun je bijvoorbeeld heel lllllaanggggzzzaaaaaaammmmmm uitspreken doordat het geheel uit continuanten en klinkers bestaat.

Dagelijks taalgebruik

Gedichten staan bekend om hun taalgebruik dat (sterk) afwijkt van het dagelijks taalgebruik. Met gewone woorden of formuleringen doorbreek je deze verwachting bij het publiek.

Contrast

Zie Betekeniscontrast en Klankcontrast.

Diëresis

Het invoegen van een extra klinker om het metrum kloppend te krijgen, of als natuurlijk taaleffect. Van dat laatste is verwarremd (verwarmd) een voorbeeld. Bij metrische poëzie wordt een diëresis niet altijd genoteerd en dan moet je hem dus afleiden van het metrum.

Dreun

De dreun is het gevolg van een te regelmatige afwisseling van heffingen (hoofdklemtonen), vaak nog geaccentueerd door een voorspelbaar rijmschema en vlakke voordracht. Je kunt dit effect corrigeren door het invoegen van delen van regels met een meer natuurlijk ritme. Een minder machinale voordracht kun je ook bevorderen door het gebruik van tussenwerpsels.

Jantje zag eens pruimen hangen,
O! als eieren zo groot.
’t Scheen, dat Jantje wou gaan plukken,
Schoon zijn vader ’t hem verbood.

Hiëronymus van Alphen

Dichterlijke woorden

Dichters gebruiken een typisch idioom. Bronzwaer (1993) wijst op het oude taboe op het woord ‘koe’, waar dichters het synoniem ‘weidend vee’ voor hanteerden.

Dubbelzinnigheid

Eindrijm

Bij eindrijm komen de klanken vanaf de laatste beklemtoonde klinker van opeenvolgende regels overeen. Onzijdig rijm rijmt vanaf de derde lettergreep van het einde, vrouwelijk rijm vanaf de tweede en bij mannelijk rijm valt de rijmende klank in de laatste lettergreep. Een basaal effect is om vrouwelijk en mannelijk rijm af te wisselen.

Ekfonesis

Zie Uitroep.

Elisie

Weglaten van klanken uit een woord. In de metrische poëzie veel toegepast om het metrum goed te krijgen. Bij een synalefa versmelten twee opeenvolgende klinkers tot één klank (de ogen d’ogen). Afaeresis of procope is de benaming voor een weglating aan het begin; syncope betekent een weglating in het midden en apocope staat voor een weglating aan het eind van een woord. Elisie wordt al lang beschouwd als een ouderwets middel, wat door moderne dichters wel werd opgelost door de elisie niet in de spelling weer te geven. Zonder elisies is metrische rijmende poëzie een stuk moeilijker. Weglating van volledige woorden geldt in de moderne niet-metrische poëzie (vrije verzen) overigens niet als ouderwets.

Enallage

Deze term stamt van het Griekse enallagè (verwisseling). Het gaat hier om een verwisseling van een grammaticale functie. Het kan om allerlei soorten verwisselingen gaan, bijvoorbeeld de tegenwoordige tijd gebruiken waar je de verleden tijd zou verwachten, een zelfstandig naamwoord als een bijvoeglijk naamwoord gebruiken, of van een zelfstandig naamwoord een werkwoord maken.

(…) witte laarsjes
Witten weldaad over lippen
Laarzen lekker op de tong

Jet H.H. Crielaard, ‘Ik heb witte laarsjes’.

Enjambement

Een dichtregel die wordt vervolgd in de volgende regel. Een natuurlijke afbreking is die tussen hoofd- en bijzin en deze vorm wordt nauwelijks als enjambement opgemerkt. Opvallende effecten krijg je bij enjambementen waar een halve zin wordt afgebroken, waar een woord wordt afgebroken en bij een enjambementen tussen twee strofen, dus over een witregel heen. Een ongemotiveerd enjambement wordt als een stilistische zwakte gezien, het heeft volgens critici geen waarde op zichzelf. Je gebruikt het effectief bij dynamiek of contrast in het gedicht.

Lord Finchley tried to mend the Electric Light
Himself. It struck him dead: And serve him right!

Hilaire Belloc, in: The New Oxford Book of Light Verse, Oxford University Press, Oxford, 1978.

Epitheton

Exclamatie

Zie Uitroep.

Herhaling

Poëzie bestaat bij de gratie van patronen en patronen ontstaan door herhaling. Zie voor rijm en andere klankherhaling de aparte pagina hierover. Zie voor strofevorming en regelmatig metrum de pagina’s daarover. Een andere vorm van herhaling is het laten terugkeren van één of meer regels of frases, al dan niet als refrein. Wanneer de herhaling plaatsvindt aan het begin van opeenvolgende regels, heet dat een anafoor. Wanneer een zin of woordgroep (vrijwel) direct herhaald wordt, heet dat een pallilogie. Zo’n verdubbeling trekt de aandacht en geeft meer nadruk en een dramatisch effect.

Nous sommes immortels
Nous sommes libres
Nous sommes inaltérables
Nous sommes identiques
Nous ne changeons pas
Nous n’avons pas de raison pour changer
(…)
Nous sommes l’enfance et le sommeil
Nous sommes immobiles
Nous sommes en mouvement
(…)
Nous sommes un
Nous sommes deux

Henri Kréa, ‘Jamais toujours encore’, uit: La Révolution et la Poésie sont une seule et même chose

Om wat ik van de liefde weet
en van de vrouw die mijn moeder is, de vrouw die mijn vrouw
is, de vrouw die mijn dochter zal zijn o mijn dochter
en van het vechten vuur om vuur
en van de liefde.

(…)

Om wat ik van de liefde weet
en van dit land zonder hemel
en van der kanonnen kaatsebal heen en weer kijk ik niet

(…)

Om wat ik van de liefde weet
en van het blauw valkenpaard ter wereld weet ik veel
en van het koopren kirgiezenmeisje lijflijk metaal
en van het bruin wandeloog avondagaat
en van de liefde.

(…)

Ik heb dit gemaakt
met een bot mes en een houten hamer
om de onheelbare wonden
en het formaat der builen
om wat ik van de liefde weet.

Koos Schuur, ‘Zeg aan mijn land’, uit: Atonaal, beschikbaar via DBNL.

Hoofdletters en onderkast

Het moderne westerse schriftsysteem bestaat eigenlijk uit een combinatie van verschillende schriftsystemen: de hoofdletters die zijn ontleend aan Romeinse inscripties en het hiervan afgeleide monnikenhandschrift dat onze onderkastletters heeft opgeleverd. De hoofdletters zijn aan het monnikenschrift toegevoegd om zinnen duidelijker te markeren. Tot de twintigste eeuw was het gebruikelijk om bij poëzie alle4 regels met een hoofdletter te laten beginnen.

Humor

Er zijn verschillende stijlmiddelen die een humoristisch effect kunnen hebben. Een paar voorbeelden: Understatement, Hyperbool, onverwacht Vulgarisme, een onverwachte wending, een originele Woordspeling, een originele rijmvondst. Talloze maar niet alle dichters en critici vinden humor een anti-poëtisch effect. Serieuze kunst moet serieus zijn. Er is geen reden om aan te nemen dat humor een ‘lage’ hersenfunctie bedient. Er is juist moeite nodig om een grap te vatten. Mogelijk heeft de dichtkunst overwegend aantrekkingskracht op serieuze mensen.

He thought he saw a Argument
 That proved he was the Pope:
He looked again, and found it was
 A Bar of Mottled Soap.
‘A fact so dread,’ he faintly said,
 ‘Extinguishes all hope!’

Lewis Carroll, ‘The Mad Gardener’s Song’, in: Sylvie and Bruno, 1889.

Hyperbool

Sterke overdrijving.

En dan: wat is natuur nog in dit land?
Een stukje bos, ter grootte van een krant,
Een heuvel met wat villaatjes ertegen.

J.C. Bloem, De Dapperstraat

Inversie

Omkering van de gebruikelijke of te verwachten volgorde van woorden of zinsdelen. Zowel Bronzwaer als Komrij bespreken dit voorbeeld:

Om mijn oud woonhuis peppels staan
`mijn lief, mijn lief, o waar gebleven’
een smalle laan
van natte blaren, het vallen komt.

J.H. Leopold, uit: Verzen, 1912.

De inversie lost het rijmprobleem op, maar heeft zeer vermoedelijk een tweede functie. Volgens Komrij:

Zoals het er nu staat – met die ongewone inversie – klinkt het een beetje kinderlijk en een beetje onbeholpen, en oei oei, Leopold mag voor geen goud kinderlijk en onbeholpen klinken. Hele geheimen en samenzweringen werden er achter vermoed. Het stond er zo prominent, dat peppels staan – daar moest iets achter schuilen. Ik hou het er op dat Leopold er alleen de suggestie van een lied mee heeft willen versterken. Zo’n omkering is voor de aanhef van liedjes nu eenmaal heel gebruikelijk. Een scheepje in de haven landt. Een karretje op een zandweg reed. Als goede kinderen slapen zacht.

Gerrit Komrij, ‘Om mijn oud woonhuis…’, uit: In liefde bloeyende: de Nederlandse poëzie van de twaalfde tot en met de twintigste eeuw in honderd en enige gedichten. Amsterdam: Bakker, 1998, p. 222-225.

Klankcontrast

Bijvoorbeeld de afwisseling van voor- met achterklinkers, van geronde met ongeronde klinkers en van stemhebbende continuanten met stemloze plofklanken.

Klankpatronen

Naast opvallende klankherhalingen zoals rijm en assonantie komen er in gedichten vaak subtielere en soms complexe klankpatronen voor. Masson (1953) geeft als voorbeeld o.a.:

La Nature est un temple où de vivants piliers

Charles Baudelaire, ‘Correspondances’, uit: Spleen et Idéal

waar het gaat om de de herhaling van het patroon ‘p’ gevolgd door ‘l’. Subtielere klankpatronen worden vaak onbewust toegepast door de dichter die op zoek is naar een mooi klinkende zin, maar van sommige dichters is bekend dat ze er bewust naar zoeken.

Klanksymboliek

Door losse klanken of klankcombinaties gesuggereerde betekenis. De meest basale vorm is de klanknabootsing of Onomatopee. Klanken kunnen ook en bepaalde stemming oproepen en binnen één gedicht kunnen klankherhalingen bepaalde betekenisverbindingen oproepen. Klanksymboliek kan ook gebaseerd zijn op groepen woorden met gelijke klankcombinaties (fonestemen) die vergelijkbare betekenissen hebben, zoals glad-glimmen-glinsteren-glijden-glanzen. Tot slot er nog de symboliek van verborgen woorden, zoals de klank ‘or’ (Frans voor ‘goud’) bij Stéphane Mallarmé:

Mais proche la croisée au nord vacante, un or
Agonise selon peut-être le décor

Stéphane Mallarmé, ‘Ses purs ongles très-haut’

Klankverlenging

Het door spelling aangeven dat een klank langer aangehouden moet worden, zoals in een enthousiast jaaaaaaaaah.

Kortere regel

Wanneer een korte regel volgt op een of meer langere krijgt deze nadruk. Een voorbeeld uit de traditie van regelmatige verzen is rime couée of staartrijm, waarbij twee kortere rijmende regels als staartjes aan de langere hangen. De Burns stanza of Habbie is hier ook een voorbeeld van (zie het hoofdstuk Dichtvormen). Bij regelmatige verzen geeft een korte regel een zwaar effect, waardoor het vooral voor lichtere onderwerpen geschikt is. Bij vrije verzen behoort afwisseling met korte of zelfs eenwoordsregels standaardpraktijk. Zie ook Langere regel.

Who face the future’s darkest hints
With giggles or with prairie squints
  As stout as Cortez,
And those who like myself turn pale
As we approach with ragged sail
  The fattening forties.

W.H. Auden, ‘Under Which Lyre – A Reactionary Tract for the Times’, 1946. Opgenomen in: As I Walked out One Evening, 1995.

Gy zyt niet meer,
Gelyk weleer,
De trotsche wereldstad, die koningen deed beven;
Gy zyt niet meer dat leeuwennest,
Dat wydgeducht gemeenebest,
Dat tot de volkren sprak, het hoofd fier opgeheven;
Niet meer de bakermat van Vlaendrens heldenmoed,
Niet meer de zetelplaets van weelde en overvloed.

Karel Lodewijk Ledeganck, ‘Aen Gent.’.

Langere regel

Een (onverwacht) langere regel geeft net als een korte regel nadruk.

Leenwoorden

Het gebruik van woorden uit een andere taal. Incourante leenwoorden dwingen het publiek om te vertalen. Ze kunnen ook associaties bij de taal in kwestie oproepen, bijvoorbeeld een kosmopolitisch gevoel bij gebruik van (Amerikaans) Engels.

Leestekens

Punten, komma’s. aanhalingstekens, haakjes etc. zorgen voor het gemakkelijker begrijpen van een tekst. Je kunt er dus allerlei betekenisnuances mee aanbrengen. Omgekeerd zorgt het weglaten ervan voor dubbelzinnigheden. Weglaten zorgt ook voor een rustiger tekstbeeld. Alcools van Guillaume Apollinaire was baanbrekend door het geheel weglaten van punten en komma’s. Hier besloot hij pas op het laatste moment toe. In de drukproeven, die bewaard zijn gebleven, heeft hij elk leesteken met een correctieteken gemarkeerd ter verwijdering.

Macaronisme

Een effectvolle, eventueel humoristische vermenging van talen.

Broeder in de thee.
O broeder where art thee?

Danny Degenaar, ‘De brandtrap die je ruggengraat is’, Ik heb de tijd, Amsterdam 2014.

Hoewel ik heel veel, man je weet niet hoe, how
Van rund en liever op een stukje koe cow
Dan smaakt zo’n blikje gistextract met bloem flower
En voel je je na elke hap een uur hour

Kees Torn, ‘N-E’

Metafoor

Vorm van beeldspraak waarbij slechts een deel van de eigenschappen van een woord van toepassing is voor de betekenis. Wanneer een boot ‘als een mes’ door het water glijdt, gaat het slechts om de eigenschap van een mes om gemakkelijk en zonder veel sporen ergens doorheen te gaan. Bij huis-tuin-en-keukenmetaforen hebben taalgebruikers meestal geen probleem om te bepalen welke eigenschap relevant is. Iedereen weet wat de ‘vleugels’ zijn, die een merk van energiedrankjes of maandverband belooft. Wanneer een dichter beeldspraak gebruikt zal hij deze ‘interessanter’ willen maken. Daar zijn verschillende mogelijkheden voor. Een eerste is om een ongebruikelijke of zelf bedachte metafoor te gebruiken. Een tweede is om een woord te gebruiken dat een krachtig beeld oproept. Een derde is om de metafoor uit te werken. Een vierde is om de metafoor ook letterlijk te nemen en dus een woordspeling op te voeren.

Iedereen voelt aan wat Sylvia Plath in het volgende fragment met ‘stone’ en ‘velvet’ wil zegggen.

The stone face of the man who doesn’t feel,
The velvet dodges of the hypocrite:

Sylvia Plath, ‘The Ravaged Face’, The Collected Poems, 1981.

Plath laat de lezer soms langer denken:

I’m a riddle in nine syllables,
An elephant, a ponderous house,
A melon strolling on two tendrils.
O red fruit, ivory, fine timbers!
(…)
I’ve eaten a bag of green apples,
Boarded the train there’s no getting off.

Sylvia Plath, ‘Metaphors’, The Collected Poems, 1981.

Maar wat zijn de ‘gillende spiralen’ van de aarde in onderstaande regels van Marsman?

en aarde trok haar gillende spiralen
door schrompelenden nacht

Hendrik Marsman, ‘Heerscher’, Verzamelde gedichten, Em. Querido, Amsterdam 1941. Beschikbaar bij de DBNL

Soms is het beeld dat wordt opgeroepen belangrijker dan de interpretatie van de metafoor. Apollinaire voert de Eiffeltoren op als een herder van een kudde blatende bruggen:

Bergère ô tour Eiffel le troupeau des ponts bêle ce matin

Guillaume Apolllinaire, ‘Zône’, Alcools, Parijs 1913.

In de cafés waar ik mijn voorpoten lik
als ik weer eens ben overreden (…)

Pé Hawinkels, ‘Dichotomie’, in: Moet dit een wereldbeeld verbeelden? Van en over Pé Hawinkels, 1979. Beschikbaar bij de DBNL.

Metrische regel

Regel met een regelmatig metrum, in het geval van Nederlandse poëzie een regelmatig pattroon van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen. Zie de aparte pagina over metrum. Bij vrije verzen kan een dichter ook metrische regels opnemen.

Verbeeld je in een rol die past bij de omgeving.
Simpel, blootsvoets.

Het roffelhart dat nadert klinkt versleten.

Anne Broeksma, ‘Jungle’, Regen kosmos kamerplant, Amsterdam, 2014.

Neologisme

Een nieuw uitgevonden woord, zoals ‘ademhand’ in het volgende voorbeeld:

een pad is voor de aarde
wat een blad is voor de plant
een ademhand

Dick Hillenius, Uit groeiende onwil om ooit nog ergens in
veiligheid aan te komen
, 1966.

Portmanteauwoord
Een bijzondere vorm van neologisme is een portmanteauwoord, waarbij twee woorden en hun betekenissen samensmelten. De term portmanteau is afkomstig van Lewis Carroll, die er de portmanteauwoorden in Jabberwocky mee omschreef:

’T was brillig, and the slithy toves

(…)

‘Well, “slithy” means “lithe and slimy,” “Lithe” is the same as “active”. You see it’s like a portmanteau—there are two meanings packed up into one word.’

Lewis Carroll, ‘Jabberwocky’, in Through the Looking-Glass, and What Alice Found There, 1871.

James Joyce gebruikte portmanteaus als basis voor zijn poëtische roman Finnegan’s Wake:

Shop Illicit, flourishing like a lordmajor or a buaboabaybohm, litting flop a deadlop (aloose!) to lee but lifting a bennbranch a yardalong (Ivoeh!) the breezy side (for showm!), the height of Brewster’s chimpney and as broad below as Phineas Barnum; humph — ing his share of the showthers is senken on him he’s such a grandfallar, with a pocked wife in pickle that’s a flyfire and three lice nittle clinkers, two twilling bugs and one midgit pucelle.

James Joyce, Finnegan’s Wake, Londen 1939.

Neutrale beschrijving

Zie Beschrijving.

Obscuritas

Zie Verduistering.

Onomatopee

Ook wel: klanknabootsing. Voorbeelden zijn de gierzwaluwen van Guido Gezelle en de zeevaartsuggererende f-klanken uit de Rime of the Ancient Mariner van Coleridge (schoolvoorbeeld van Corn):

The fair breeze flew, the white foam flew,
The furrow followed free

en de molen die staat te draaien
woesh! woesh! denderend langs de ramen, voor de
historie en voor de sier

Sylvia Hubers, ‘De molen maalt’, Niet over het Spaarne!, Prometheus, Amsterdam, 2013.

Et l’oie oua-oua trompette au nord

Guillaume Apollinaire, ‘Les fenêtres’, Calligrammes, Parijs, 1918.

L’oiseau: T i i i i i i i i i i i i i i i i i i i i i i i i i i i i i i i i i i

Francis Jammes, ‘Le poète et l’oiseau ‘, Le Deuil des Primevères, Parijs, 1899.

Opsomming

De opsomming of inventarisatie is een beproefde methode om structuur en lengte te krijgen. Arjen Duinker doet in zijn bundel De geschiedenis van een opsomming de naam ervan eer aan.

Bloem met de oude naam,
die verdeeld is in graden,
Bloem met de precieze naam,
die niemand kan onthouden,
(…)
Bloem met de directe naam,
die sterft voor het publiek,
Bloem met de ongeparfumeerde naam!

Arjen Duinker, ‘Recept om een geur te maken voor Nuno Júdice’, De geschiedenis van een opsomming, Meulenhoff, Amsterdam 2000.

Oxymoron

Spitse koppeling van tegenstrijdige begrippen zoals kneedbaar hout en global village. Dichters koppelen graag begrippen in de sfeer van licht-donker, zwaar-licht aan elkaar, bijvoorbeeld: zwarte sneeuw, zwarte melk, etc.

Ik ben de rokkenjager van één vrouw.

Luuk Gruwez, ‘Trouw’, Vuile manieren, Arbeiderspers, Amsterdam 1994.

Parallellie

Herhaling van zinsstructuur, vaak maar niet noodzakelijk in combinatie met herhaling van woorden of klanken.

Het blauw en zwart van de ogen
Is de vacht van de honden.

Het blauw en zwart van de ogen
Is de afstand tussen zon en maan.

Arjen Duinker, ‘Een refrein’, De geschiedenis van een opsomming, Meulenhoff, Amsterdam 2000.

Van de drank
leerde ik liefde

Van mijn moeder
leerde ik lopen

Op school
leerde ik nietsen

Van het nietsen
leerde ik zijn

Sylvia Hubers, uit: Drinkgedichten, Nadorst, Rotterdam 2010. Met toestemming overgenomen van de website van de auteur.

Paregmenon

Bij Den Boom (2001): ‘paragmenon’; door Lodewijk Meyer vertaald als ‘spruitreedening’. Het gebruik van verwante of gelijkende woorden in elkaars omgeving.

To get into life
Mosquito died many deaths

Ted Hughes, ‘Mosquito’, A March Calf – Collected Animal Poems Volume 3, Faber and Faber, Londen 1995.

Personificatie

Beeldspraak waarbij je menselijke eigenschappen toeschrijft aan iets wat geen mens is. Bijvoorbeeld: de wind huilt.

The pine-trees bend to listen to the autumn wind as it mutters

D.H. Lawrence, ‘At the Window’, Amores, Londen 1916.

Pleonasme

Dubbelop.

Attention!
At this moment you are now listening to an Ice-T LP

Ice T, ‘Warning’, Home Invasion.

Plofklank

Plofklanken of plosieven zijn klanken waarbij de lucht met een plofje de mond verlaat en deze zorgen dus voor een soort percussie-effect bij het uitspreken. De plofklanken in het Nederlands, Engels, Duits en Frans zijn de b, de d, de g-klank van garçon, de k (ook in de vorm van c, q en x), de p en de t. Een plofklank op de beginpositie geeft het sterkste effect.

De kruinen der kastanjes waaien mild.

Gerrit Achterberg, ‘Aanstalte’, Spel van de wildejacht, Em. Querido, Amsterdam 1982 (1957).

Plosief

Zie plofklank.

Polyptoton

Herhaling van woorden in een andere verbuiging of vervoeging.

Portmanteauwoord

Zie neologisme.

Privédetail

Bijvoorbeeld het verwerken van de naam van een kennis of vriend in en gedicht. Het kan een gedicht intiemer maken, maar ook zorgen voor contrast met een verder kosmopolitische of duistere inhoud. Zie onderstaand voorbeeld. André Rouveyre was een goede vriend van Apollinaire en zijn naam rijmde gunstig op guerre. Het privédetail was in de Parijse dichtkunst rond 1900 een soort global-villageding.

J’en ai pris mon parti Rouveyre
Et monté sur mon grand cheval
Je vais bientôt partir en guerre
Sans pitié chaste et l’œil sévère
Comme ces guerriers qu’Épinal

Guillaume Apollinaire, ‘C’est Lou qu’on la nommait’, Calligrammes

Rechtstreeks richten tot de lezer

Bijvoorbeeld als moralistische afsluiting.

Stafrijm

Zie Alliteratie.

Stemhebbende klanken

Bij stemhebbende klanken brengen we de stembanden in trilling bij het uitspreken. Alle klinkers en een deel van de medeklinkers zijn stemhebbend.

Stemloze klanken

Bij stemloze klanken brengen we de stembanden niet in trilling. Ze maken een tekst minder zangerig en meer gearticuleerd.

Synalefa

Zie elisie.

Titel als eerste regel

De titel vervult de dubbelrol van titel en eerste regel.

Toespeling

Indirecte verwijzing naar een culturele uiting, zoals een ander gedicht, roman, spreekwoord, liedtekst, enzovoort, meestal in de vorm van een onvolledig of omgewerkt citaat. Bijvoorbeeld:

ik sla de kruimels uit de rok
van toen er natte cake
(…korretjie sand)

Astrid Lampe, uit: Rouw met diertjes

Astrid Lampe maakt hier toespelingen op Luceberts ‘besef een broodkruimel te zijn op de rok van het universum’, op Ingrid Jonkers ‘Korreltjie korreltjie sand (…) is mijn dood’ en op de gewoonte om cake te eten bij uitvaarten. De gedichten waar ze naar verwijst zijn zo bekend dat het poëziepubliek ze niet kan missen; het zijn gedichten waar je mee wordt doodgegooid.

Hans Faverey verwijst in het volgende citaat naar Eos, de godin van de dageraad, die bij Homerus het vaste Epitheton ‘rozevingerig’ krijgt.

de dageraad bevingert
haar rose schemer

Hans Faverey, ‘Te vroeg’, Lichtval, Amsterdam 1981.

In de slotregel van het fragment hieronder maakt Apollinaire een toespeling op het refrein ‘Mais où sont les neiges d’antan!’ uit de ‘Ballade des dames du temps jadis’ van François Villon.

Où sont-ils ces beaux militaires
Soldats passés Où sont les guerres
Où sont les guerres d’autrefois

Guillaume Apollinaire, ‘C’est Lou qu’on la nommait’, Calligrammes, Parijs 1918.

Tongbreker

verwogener stirnscheitelunterschwang

(…)

döppelte der gottelbock von Sa-Atz zu Sa-Atz
mit hünig sprenkem stimmstummel.
(…)
und den weibern ward so pfingstig ums heil

Ernst Jandl, ‘Wien: Heldenplatz’, Laut und Luise, 1966.

Uitgebreide vergelijking

Zie Vergelijking.

Uitroep

Ook wel: exclamatie. Een emotionele uitroep die door ‘o’, ‘ach’ e.d. wordt aangegeven heet ook wel ekfonesis. Een uitroep kan ook door een uitroepteken worden aangegeven of door het in expressionistische typografie groter of in hoofdletters te zetten.

(…) de vrouw die mijn dochter zal zijn o mijn dochter

Koos Schuur, ‘Zeg aan mijn land’, uit: Atonaal, beschikbaar via DBNL.

Verduistering

In de klassieke retorica geldt obscuritas als een fout, maar in de dichtkunst kan het moeilijker begrijpbaar maken van een tekst een doel dienen. In oppervlakkige zin is het zelfs een kwaliteitsnorm: direct begrijpbare poëzie geldt als minder waardevol. Om de betekenis te verduisteren kun je verschillende technieken toepassen. Bijvoorbeeld: veel moeilijke woorden, moeilijk te interpreteren beeldspraak, weglaten van informatie, dubbelzinnigheden, tegenstrijdigheden, verwijzen naar niet toegelichte privéomstandigheden, gebruik van buitenlandse woorden, collages van tekstsnippers, ongrammaticale tekst, weglaten van interpunctie en extreem lange regels. Het doel van de verduistering is meestal dat de lezer de tekst op een andere manier dan (alleen) begrijpend gaat lezen. Bijzondere combinaties van associaties worden zo duidelijker ervaren. Het kan de dichter ook te doen zijn om de klank of het ritme en ook daar kan al te toegankelijke inhoud de lezer van afleiden. Verduistering is ook de reden waarom moderne poëzie nauwelijks wordt gelezen buiten de kring van ervaren liefhebbers.

Vergelijking

Je kunt een vergelijkingen aangeven met woorden zoals ‘als’, ‘zoals’, ‘gelijk’ e.d., maar dichters laten deze ook regelmatig weg.

A three-eyed, red-eyed spark, blunt as a flower;

Dylan Thomas ‘In the beginning’.

La fenêtre s’ouvre comme une orange

Guillaume Apollinaire ‘Les fenêtres’, Calligrammes, Parijs 1918. Online beschikbaar.

Je kunt een vergelijking uitwerken met verdere beeldspraak, bijvoorbeeld:

The wistle of a boat
Calls and cries unendingly,
Like some lost child
(…)
Hunting the harbour’s breast

Carl Sandburg, ‘Lost’, Chicago Poems, 1916.

Verzwijgen en weglaten

Een stijlmiddel is de manier hoe je iets zegt. Bij verzwijgen en weglaten zeg je iets door iets niet te zeggen, dat wil zeggen door het niet in taal uit te drukken. Uit de witregel tussen twee strofes kan de lezer bijvoorbeeld afleiden dat er een nieuwe gedachtelijn begint. Iets verzwijgen kan ook als doel hebben om de lezer aan het denken te zetten.

De laatste strofe van een titelloos gedicht van Pieter de Bruijn Kops geeft een open einde dat de lezer mee laat piekeren met de ik-figuur:

nooit heb ik zoveel gedacht
als toen ik mijn konijn
bij de paarden
opborg

Pieter de Bruijn Kops, Heerlijke galop, Amsterdam 2014.

Vulgarisme

Plat of vulgair taalgebruik, bijvoorbeeld als contrast met het dichterlijke.

het zaad dat afsterft in mijn kut
terwijl de liefde broeit in alle hoeken

Geertruud Oten, ‘van Slow naar Slam’, beschikbaar bij De Contrabas

Rappers gebruiken platte taal als Bona:

Shit, bitch, fuck, dick, ass, hole, cunt,
Dirty bitch, low motherfucker, nigger, hooker, slut, tramp,
Dirty low slut tramp bitch hole nigger fuck shit,
Whatever …
(…)
And by the way
Suck my motherfucking dick

Ice T, ‘Warning’, Home Invasion.

Witruimte

De hoeveelheid wit om de tekst en de verhouding tussen het zwart van de tekst en het wit eromheen op de pagina (of ander medium). Eventueel ook het wit tussen de regels en de strofes. Het wit hoeft niet perse wit te zijn.

Black night.
White snow.
The wind, the wind!
It will not let you go. The wind, the wind

Alexander Blok, ‘The Twelve’, 1918, Eng. vert. Babette Deutsch en Avrahm Yarmolinsky. Via Wikipedia.

Woordspeling

Woorden met gelijke of gedeelde klanken zo opvoeren dat de lezer of toehoorder zich van beide betekenissen bewust wordt. Hiervoor zijn verschillende mogelijkheden, zoals het vervlechten van woorden (zie Neologisme, Portmanteauwoorden) of het combineren van verschillende betekenissen van één woord of van homonymen.

dat had je niet gedacht
op de trap naar de zwevende hemel

Lucebert, ‘Swing it out boys’, Maatstaf 11/12, Den Haag februari/maart 1969.