Alfred Jarry, ‘Over het eiland Ptyx’
(Vertaling van hoofdstuk 19 van Gestes et opinions du docteur Faustroll, pataphysicien, opgedragen aan Stéphane Mallarmé:) Het eiland Ptyx bestaat uit één blok van het gelijknamige gesteente, dat van onschatbare waarde is, omdat er geen andere vindplaats van bekend is dan dit eiland, dat er geheel van is gevormd. De steen heeft de serene doorschijnendheid van witte saffier en het is de enige edelsteen die bij aanraking niet koud aanvoelt, maar een gloed verspreidt als bij het drinken van wijn. Waar andere gesteenten koud zijn als hoge, scherpe trompetklanken, bezit deze de bezonken warmte van het paukenvel. We konden gemakkelijk aan land gaan, omdat hij in tafelvorm geslepen was en het voelde alsof we voet zetten op een zon gezuiverd van de ondoorschijnende of te schitterende onderdelen van zijn vlam, zoals bij antieke lampen.
We namen niet meer de accidentele eigenschappen van de dingen waar, maar de substantie van het universum en daarom maakte het ons helemaal niet ongerust dat het onberispelijke oppervlak bestond uit een vloeistof die in evenwicht was gebracht door de eeuwige natuurwetten, of uit een diamant die ondoordringbaar is behalve door licht dat met een loodrechte hoek invalt.
De heer van het eiland kwam naar ons toe in een schip; de schoorsteen ervan blies blauwe aureolen achter zijn hoofd, als een uitvergroting van de rook uit zijn pijp, die afgedrukt werd op de hemelkoepel. En met het rollen van het schip knikte zijn schommelstoel ons welkomstgebaren toe.
Hij haalde van onder zijn reisdeken vier eieren met beschilderde schalen te voorschijn en overhandigde ze aan Faustroll, na een drankje. In de gloed van onze punch kwamen de ontluikende ovale kiemen tot ontwikkeling aan de kust van het eiland; twee van elkaar staande zuilen, op afstand van twee prismatische triades van panfluitbuizen, vertoonden bij het tevoorschijn komen van hun kroonlijsten het viervingerige handschudden van het sonnet; en onze roeiboot schommelde zijn hangmat in de nieuwgeboren weerschijn van de triomfboog. Het schip verspreidde de harige nieuwsgierigheid van faunen en de roodblozendheid van nymfen, gewekt door de schone klanken van deze schepping en deed zijn blauwige adem met helder, mechanisch geluid terugwijken naar de horizon van zijn eiland, samen met de stoel die ons knikkend vaarwel zei*.
* Sinds de uitgave van dit boek is de rivier rond dit eiland een rouwkrans geworden.