Que vlo-ve? – aflevering 4
beeld: Glasseyes view (via Flickr, CC BY-SA 2.0)
De gasten van Chancesse raken langzaam onder invloed van de peket en het gekeuvel leidt onvermijdelijk tot ruzie over de gunsten van de gastvrouw.
Het was donker geworden. Chancesse bad nog altijd de rozenkrans. Op tafel gloeide en rookte een petroleumlamp naast de lege of volle peketflessen. Que vlo-ve? had brood en zult gesnaaid. Hij at langzaam en luisterde ondertussen naar het gekeuvel van zijn metgezellen en het koken van het water voor de koffie van Chancesse.
Guyame vertelde het verhaal van Poncin en van zijn vier broers, die voor de duim en de vier andere vingers staan. Poncin gaf in het verhaal steevast een pak rammel aan Longuedame, die de grootste was. Guyame stond op en ging pissen bij de deur.
Toen hij terugkwam zei hij: ‘Ik zou in de venen achter de Baraque Michel willen zijn, ik zou tussen de heide- en bosbessenstruiken zitten en gelukkiger zijn dan Sint Remakel met zijn reliekschrijn, nom di Dio! Er zijn ballen gouden ballen in de heldere lucht van vanavond! nom di Dio di nom di Dio, de lucht is gevuld met lichtgevende kloten die hemellichamen, planeten, sterren, manen worden genoemd.’
’Hij dronk peket en de babo zei: ‘De burgemeestersvrouw heeft mij gezegd dat ik op de maan leek. Maar, nom di Dio, Guyame, ik heb drie ballen en de maan heeft er maar eentje. Weet u wel!’
’Babo!, klets niet zo, u bent de maan ondanks uw drie kloten, nom di Dio!… U heeft nog nooit met een stoel gesproken. Weet u wel?… Nee?!… Goed dan! Vraag aan een stoel: Wat is een man? — Dat is een reet, weet u wel!, zegt-ie. Vraag aan een bank: wat is een vrouw? — Dat is een reet, weet u wel!, zegt-ie. Vraag aan het krukje en het trapje: Wat zijn een valet en een bacelle? Dat zijn twee reten, weet u wel!, zeggen ze. Vraag aan de leunstoel van de pastoor: Wat is de pastoor? Wat is zijn dienstmeisje? Wat is de nicht van de pastoor, de verloofde van de zoon van Rawaye-Jonceux ? Met die laatste erbij zijn dat vier reten, zegt-ie, of acht billen, weet u wel! Ha!, ha!, nom di Dio. U weet er niets van, u met uw drie kloten. Er is meer nodig om het vereiste aantal te verkrijgen om op de hemel te lijken. Kom, speel een beetje gitaar, nom di Dio!… Que vlo-ve?…
Nost’ogne avi li qwat pis blancs
Et les oreyes à l’advinant.
Et l’trou di cou tot neur
Tot neur comme du tcherbon.
’Houd uw mond nou toch!’, zei de babo, ik wil schlôf gaan met Chancesse.
’Nom di Dio!’ riep Que vlo-ve?, ‘U, de babo, u heeft geeneens de centen om voor uw peket te betalen, gaat u maar schlôf in Mâmdi of Stavleu. Hup, snel een beetje! Hak nog maar een glas weg. Klikt u met uw tong en gaat u dan! »
De babo dronk het glas peket, klakte met zijn tong, en zei toen: ‘Kom eens dichterbij, Que vlo-ve? Ik wil iets voor u neurieën.’
Que vlo-ve? stelde zijn vraag:’Que vlo-ve?’
Daarna greep hij zijn mes en slingerde zijn gitaar over zijn rug.
Toen liep hij op de babo af.