Heette Lul de Faltenin eigenlijk Giulio de Faltenino?
Voor de naam ‘Lul de Faltenin’ uit de bundel Alcools worden door Apollinaire-kenners verschillende verklaringen gegeven. Een ervan is dat moeder Angelica in Rome ene Giulio de Faltenino zou hebben gekend.
beeld: Maideleine Boisson, Apollinaire et les Mytologies Antiques
In het artikel van Paul Claes over Les sept épées komt Lul de Faltenin uiteraard ter sprake. Het is immers de naam van een van de zwaarden. Zijn verklaring:
Scott Bates (1975:54) noteert dat de term ‘lul’ voorkomt in een Vlaams volksverhaal dat opgenomen werd in deel 7 van Kryptádia (1901, p. 33). Apollinaire las en excerpeerde deze folkloristische verzameling obscene en scatologische teksten in het begin van 1901 (vlak voor zijn vertrek naar Duitsland). Net als ‘Pâline’ wijst ‘Lul’ op een slap lid.
’Faltenin’ lijkt mij een grappige vervorming van ‘Valentin’ (de patroonheilige van de geliefden; een ‘valentin’ is een minnaar). René Louis (1955) las dat als het Latijnse ‘phallum tenens’ (‘de fallus vasthoudend’). Een minnaar die zijn lid moet vasthouden, kan alleen maar een lamlendige lul zijn.
In onze mailwisseling verwees Claes echter ook nog naar de biografie van Laurence Campa, waarin op pagina 12 te lezen valt:
On ignore comment [Angelica] entra dans le monde vers 1874. Peut-être grace á un dénommé Giulio de Faltenino, entremetteur ou faquin, prétendument armateur génois dont les bons offices assouvissaient les appétits des hommes de robe et d’épée peuplant les couloirs du Vatican (…)
Laurence Campa, Guillaume Apollinaire
(vertaling WVDL: ‘We weten niet hoe zij rond 1874 tot de kringen doordrong. Mogelijk dankzij een zekere Giulio de Faltenino, koppelaar of crimineel, die zich voordeed als Genuese reder en met zijn bemiddelende diensten de begeerten vervulde van de magistraten en militairen die de wandelgangen van het Vaticaan bevolkten.’)
Claes verwees ook naar een proefschrift van Madeleine Boisson uit 1985, waarvan het fragment boven dit stuk staat. Boisson heeft het over en ‘plus ou moins proxénète’, wat kan slaan op een koppelaar of een pooier. Laten we het houden op een louche bemiddelaar tussen man en vrouw voor de hogere kringen.
Het probleem is dat ik geen nadere bronnen heb. Campa geeft geen bron en in haar biografie staat geen bibliografie; Boisson verwijst naar een ongepubliceerd stuk van Jean-Jacques Varagnat, dat ik niet heb kunnen vinden. In diens artikel ‘Apollinaire en Principauté’ dat ik hier heb liggen staat er niets over. Toch moet er iets bestaaan, want Campa geeft in 2013 deels andere informatie dan Boisson. Ik heb Campa erover gemaild, maar zij doet zo lijkt het niet aan aftersales. Als iemand er meer van weet, hoor ik het graag!
Is het verhaal geloofwaardig?
Als Apollinaire kennis heeft gehad van ene Giulio de Faltenino, dan moet hij daaraan hebben gedacht bij het bedenken van de naam Lul de Faltenin. Het lijkt mij echter een twijfelachtige naam. Ik vind geen ‘De Faltenino’ in genealogische databases of via Google. Naamkundig gezien zou het een herkomstnaam of een patroniem kunnen zijn, met als betekenis ‘uit Faltenino’ of ‘[zoon] van Faltenino’. Maar ik vind geen plaatsnaam met die naam en Faltenino is geen bekende Italiaanse voornaam.
Wat wel een bekende Italiaanse naam is, is Valentino. En ook het patroniem De Valentino bestaat. Er is zelfs een broodjeszaak met die naam in Amsterdam. Wat als J-J Varagnat in de archieven een verschrijving heeft gevonden van die naam. Dus: ‘De Valtenino’. Dat is geen ongewone verschrijving. In de Nederlandse krantenarchieven vond ik bijvoorbeeld ‘Valtenijn’, ongetwijfeld voor iemand die de achternaam Valentijn droeg. ene ‘Giulio de Valentino’ lijkt mij geen directe verklaring voor Lul de Faltenin.
Het is ook niet ondenkbaar dat Apollinaire zo’n zelfde verschrijving maakte en daar toen weer en bewerking op losliet. Misschien dacht hij bij het schrijven aan de etymologie van Valentino, oorspronkelijk Valentinus, wat een verkleinvorm van valens, ‘krachtig’ is. Mogelijk dacht hij aan de werkwoorden valoir en falloir en kwam hij er zo op om de naam met een F te laten beginnen. De F zal natuurlijk vooral bedoeld zijn om naar ‘fallus’ te verwijzen, zoals de commentaren zeggen.
Nog over het eerste lid ‘Lul’
Het woordje lul is de trots van elke Nederlandstalige Apollinaire-liefhebber, want het gaat volgens de meeste onderzoekers om ons eigen schuttingwoord. Apollinaire gebruikt het twee keer in Alcools en ook nog een keer in Calligrammes. Hij moet er iets bijzonders in hebben gezien. De klank zal meespelen, maar ik denk dat het hem vooral aansprak dat het een palindroom is. Het woord kan twee kanten op en verbeeldt zo de beweging van zijn referent. Maar ik zal niet verder speculeren.